De Een Meigroep Internationale Revolutionaire Solidariteitsbeweging

Originele titel
The International Revolutionary Solidarity Movement - First of May Group, Albert Meltzer, Cienfuegos Press, 1976

Download in PDF-formaat


de-een-meigroep-internationale-revolutionaire-solidariteitsbeweging
Chronologie

Oorsprong en ontwikkeling van de revolutionaire anarchistische beweging in Europa 1945-1973

1900 – 1939
Eens te meer wordt het anarchisme als voornaamste vijand in de geschiedkundige verdomhoek gedrongen door de verenigde reactionaire krachten. Wereldregeringen schurken zich schouder aan schouder uit angst voor de vereende kracht van het volk. Uit angst voor een socialisme dat zich bevrijd heeft van regeringsbanden; uit angst voor een klassenstrijd zonder leiderschap die er een nieuwe autoriteit aan wil opleggen in de vorm van een nieuwe dictatuur of een burgerlijk parlementair bestel.
Vóór de Eerste Wereldoorlog werd de voornaamste impuls tot sociale revolte aangedragen door de anarchistische en revolutionaire syndicalistische bewegingen. Na de overwinning van het autoritaire communisme op de Russische Revolutie neigde het wereldkapitalisme haar aandacht echter te focussen op deze ogenschijnlijke bedreiging voor haar voortbestaan. Daarbij werd de indruk gewekt dat de libertaire beweging en haar ideeëngoed passé waren, of in het betere geval, slechts een marginale rol meer vertolkten in het kader van de georganiseerde arbeidersklasse. Slechts in enkele landen bekleedde het anarchisme een voortrekkersrol. In andere landen werd de vrijheidsidee zélf in de kiem gesmoord.
Het kapitalisme creëerde een situatie waarin de maatschappelijke alternatieven gereduceerd leken tot staatscommunisme of fascisme. Waar nodig hanteerde het daarbij de dictatoriale middelen van het staatscommunisme.
Dat alles voorkwam echter niet dat de anarchistische beweging de intensiteit van de klassenstrijd op peil hield doorheen de jaren twintig van vorige eeuw. Het was de Spaanse anarchistisch-syndicalistische beweging (CNT) die, tijdens de dictatuur van Primo de Rivera (1) en de daaropvolgende schijnrepubliek, haar schouders zette onder de hele arbeidersorganisatie. In Italië bestond het voornaamste anti-fascistische verzet uit individuele en collectieve aanvallen tegen Mussolini en zijn regime. In Frankrijk voerden de anarchisten een verloren strijd om de vakbewegingen bij hun oorspronkelijke, syndicalistische basis te houden, terwijl in de Verenigde Staten de International Workers of the World (IWW), als erfgenaam van al wat libertair en syndicalistisch was in zowel de Amerikaanse als de Europese traditie, een dappere strijd voerde tegen de reactie. In Argentinië en Uruguay werden moorddadige aanvallen uitgevoerd op de anarchistische beweging, die een solidaire arbeidersbeweging op de been hield tegenover de baatzuchtige heersende klasse. In China, waar de Communistische Partij de proletarische revolutie ten grave gedragen had, in navolging van de succesvolle burgerlijke revolutionairen onder Chiang Kai Shek, zetten anarchisten de strijd voor arbeidersraden voort in de traditie van de Duitse Revolutie van 1918 en de fabrieksbezettingen in Italië. In Rusland verplaatste de strijd zich van de frontlinies en de fabrieken naar de gevangenissen en de kampen. In Engeland, ten slotte, vertolkten anarchisten een prominente rol in de ‘shop stewards’-beweging’(2) en meer nog in de werklozenbeweging.
Dat alles hield een beweging op de been die de internationale strijd op peil hield vóór de Eerste Wereldoorlog. Niettemin neigde het naoorlogse tijdsgewricht ertoe het communisme als tegenpool van het fascisme voor te stellen. Naargelang het fascisme terrein won in de armere imperialistische landen, die het meest bedreigd werden door het staatscommunisme, begon haar smet zich ook uit te breiden naar de rijkere imperialistische landen die de fascistische druk konden opvangen. Op die manier ontwikkelde zich een situatie waarin het fascisme tegenover de democratie kwam te staan. De heersende wereldelite had er steeds mee gedreigd democratische vrijheden in te trekken en het fascisme in te voeren indien er aan hun overheersing geraakt werd. Geleidelijk aan zou het fascisme echter geassocieerd worden met het agressieve imperialisme van armere staten en zo de bestaande grootmachten in de verdediging dwingen. Velen kregen de indruk dat de kapitalist en de arbeidster in zeker opzicht gedeelde belangen hadden en de Communistische Partij begon die sentimenten, met de verdediging van de Sovjetunie in het achterhoofd, onophoudelijk te vertolken.
Deze periode eindigde met de Spaanse Burgeroorlog. Daar was het de anarcho-syndicalistische beweging die, tegenover de militaire staatsgreep ‘ter herstel van wet en orde’, de georganiseerde kracht en spontane actie van de arbeiders plaatste.
De arbeiders beantwoordden de rebellie van het leger met het sterkste wapen dat ze ter beschikking hadden: de sociale revolutie. Met vereende krachten sloegen feodalisme en fascisme terug met hún sterkste wapen: de volkerenmoord. Omwille van het verraad van de Republiek, die haar bestaan wilde veiligstellen en weigerde de bevolking te bewapenen, ontaardde de legeropstand in een oorlog. Geconfronteerd met de reactionaire krachten binnen de Spaanse regering (bijgestaan door de Communistische Partij en haar buitenlandse allianties) compromitteerde de libertaire beweging de sociale revolutie ten voordele van de burgeroorlog. Al gauw was het te laat voor koerswijzigingen, vermits de vijand genadeloos was en de minste aarzeling de nederlaag betekende. Maar zonder twijfel werd de libertaire beweging ook verraden door voormannen die zich, onder het mom van de oorlog, een weg manoeuvreerden naar machtsposities.
Dankzij de afwezigheid van partijdiscipline (als basispremisse van het anarchisme), konden enkele gereputeerden de weg bereiden naar een leiderschap dat regeringsparticipatie nastreefde, omdat enkel op die manier de burgeroorlog gevoerd kon worden. Op die manier nam de libertaire beweging alsnog de slogans en, tot op zekere hoogte, de mentaliteit van het Volksfront over en stelde ook zij de democratie tegenover het fascisme. Waar de beweging de strijd tegen het fascisme aanving onder een sociaal-revolutionaire vaandel, ging ze ten onder in democratisch-kapitalistische illusies.
Op het Europese continent concentreerde elke anarchistische inspanning zich intussen uitsluitend op de strijd in Spanje, ten koste van alles. De Spaanse Anarchisten verwierpen de idee van een Internationale Brigade (behalve voor vluchtelingen die nergens anders heen konden), omdat ze de anarchistische beweging elders niet wilden ‘ontvolken’. Elke strijd die plaatsvond, had als doel de strijd in Spanje te ondersteunen en die focus veranderde het karakter van de militante anarchistische beweging in Europa ingrijpend.

1939 – 1945
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kondigden liberalen en sociaal-democraten (geruggensteund door de communisten, eens het Nazi-Sovjet Pact door Hitler verbroken werd) een ‘heilige oorlog’ af tegen het fascisme (de vijand was nu eenmaal fascistisch) en werden de geallieerden bekleed met een democratisch aura. Na verloop van tijd begonnen de propagandisten van de geallieerde machten zélf anti-fascistische clichés te bezigen: aanvankelijk met enige diplomatieke voorzichtigheid, in volle oorlog met meer verve. Al gauw zag de volksmythe het licht dat de enige reden waarom we ten oorlog trokken tegen Duitsland het nationaal-socialistische karakter van dat land was.
Twee grote ontwikkelingen vonden plaats in de Europese anarchistische beweging. De Spaanse Anarchisten, die als ballingen in Frankrijk verbleven en er als tweederangsburgers behandeld werden, namen als eersten de wapens op na de Franse nederlaag. Deze anti-fascistische verzetsbeweging, die tegelijkertijd een geslagen revolutionaire beweging was, strekte zich uit van de Pyreneeën tot in Spanje. Als stadsguerrillabeweging vond ze aanknoping bij lieden als Capdevila en Massana, die, sinds de overwinning van Franco in 1939, vanuit de bergen een onophoudelijke plattelandsguerrilla gevoerd hadden.
De andere ontwikkeling vond plaats in Engeland. Daar profiteerden de anarchisten van de resterende vrijheid van meningsuiting en de sterke arbeidersklasse om het imperialisme op alle mogelijke manieren aan te vallen. De invloed van deze strijd deed zich gelden tot in de rangen van het leger.
Beide ontwikkelingen bereikten hun hoogtepunt om vervolgens in het niets te verdwijnen.
De gebrekkige of afwezige aanknoping tussen soldatenraden en arbeidersraden in het naoorlogse Engeland en de daaruit voortkomende overwinningseuforie van de Labourregering smoorden elke revolutionaire impuls in de kiem. Diegenen die zich, vooral in het leger, aangetrokken gevoeld hadden tot de idee van anarchisme als een toekomstige kracht in de veronderstelde naoorlogse revolutie, dreven ervan weg. Tegelijkertijd had het anti-oorlogsstandpunt van de Britse anarchisten ertoe geleid dat vele pacifisten over de schreef van het libertaire kamp getrokken werden. Als gevolg daarvan verbrokkelde de libertaire deelname aan de klassenstrijd en werd de weg naar het liberalisme van nieuw links bereid.
In Spanje en meer bepaald onder de Spaanse bannelingen zat de libertaire beweging gewrongen in haar positie van de jaren dertig. De bureaucraten in ballingschap hadden zich verschanst in Toulouse en beklaagden zich erover dat de geallieerden hun legers niet gezonden hadden om hun revolutie te voltooien. Ze weigerden zich te associëren met de guerrillagroepen, die de wapens nooit neergelegd hadden, en uit angst om hun eigen ballingschap of de wettelijkheid van hun organisatie in het gedrang te brengen, dreven ze een wig tussen de CNT in ballingschap en het naoorlogse verzet tegen Franco dat veel dichter stond bij de oorspronkelijke CNT. Die vleugel konden de ‘leiders in ballingschap’ niet langer beschouwen als onderdeel van de revolutionaire strijd; ze benaderden de zaak enkel nog vanuit een sociaal-democratisch standpunt en echoden afgezaagde oorlogspropaganda.
De anarchistische beweging kwam belabberd uit de Tweede Wereldoorlog tevoorschijn. Aan de ene kant was ze beladen met het wrakhout van een sociaal-democratisch schijnlibertarianisme dat nog steeds de theorie van de ‘rechtvaardige’ oorlog uitdroeg (1). Op internationaal niveau vond deze vleugel haar bondgenoten in andere slabakkende bewegingen die te lui waren om de stap te zetten naar de sociaal-democratie en enkel nog het anarchistische label droegen en de internationale contacten monopoliseerden. Aan de andere kant bleef het anarchisme achter met de liberaal-pacifistische cultus van geweldloosheid als actie, die later in Amerika een hele resem aan nieuwe subculturen zou aanzwengelen, waarin niet langer de vrijheid, het verzet of de klassenstrijd als criteria golden, maar enkel de graad van geweldloosheid.
Onder deze ontwikkelingen verving de puur liberale idee van ‘persoonlijke bevrijding’ onder staatscuratele, de idee van een vrije samenleving. Ook werd duidelijk dat er uiteindelijk niet zo’n groot verschil was tussen deze twee ‘duistere kantjes’ van het anarchisme als men voorheen gedacht had.
In vele Europese landen werd het anarchisme wederom een zaak van kleine groepen. Sommige van deze groepen bleven wanhopig doorstrijden (zoals in Spanje), andere behielden goede contacten met de arbeidersbeweging (zoals in Zweden). Maar ook geïsoleerde individuen bleven tegen de overweldigende stroom ingaan en verenigden zich rond magazines, bulletins en in regelmatige vergaderingen, altijd op zoek naar aanknopingspunten voor een nieuwe strijd.

1945 - 1960
Met de opkomst van nieuw links en de ineenstorting van het stalinisme en haar quasi-monopolie over de arbeidersklasse, ontstond er een delta van marxistische groepen. Sommige van die groepen slaagden erin de fouten van de Communistische Partij en de onderwerping aan politiek leiderschap, hoewel ontdaan van het stalinistische tintje, over te dragen op een nieuwe generatie. Maar meer nog vervingen ze de strijd om socialisme door de cultus van nationalisme en slaagden er zo in de hoofdzaak, de klassenstrijd, te omzeilen. Deze nationalistische cultus, afkomstig uit de marxistische fraseologie, heeft nieuw links sindsdien nooit meer losgelaten.
Maar ondanks de verduisterende nadruk die de strijd voor nationale bevrijding over de hele kwestie geworpen heeft vanaf de vijftiger jaren, vond het echte conflict niet langer plaats tussen staatscommunisme en fascisme of tussen democratie en fascisme, zélfs niet tussen democratie en communisme, zoals de propagandisten nu beweren. Het ware conflict speelde zich af tussen diegenen die tezamen de touwtjes in handen hadden en het volk zelf. Om die reden is het anarchisme weer op de voorgrond getreden, hoewel nu communistische en nationalistische, tot zelfs fascistische actie, door de media gezien werd in het licht van de fundamenteel anarchistische strijd tegen het wereldimperialisme en de gecentraliseerde overheid. Ironisch genoeg, want in de jaren dertig was het de anarchistische actie die gekaderd werd binnen de confrontatie tussen communisme en fascisme.
Deze bloei van anarchistisch activisme strekte zich ver uit boven de invloed van de kleine activistengroepen, die zich aan de ene kant moesten losweken uit de greep van de pacifistische weigering tot verzet en, aan de andere kant, van de weigering tot verzet van de ‘prominente’ Spaanse libertairen in ballingschap, die de strijd probeerden af te leiden door een beroep te doen op de Verenigde Naties en door oude slogans uit zowel de burgeroorlog als de Koude oorlog in te roepen, ten einde een ‘diplomatieke oplossing’ te vinden, die hen in staat zou stellen hun ministeriële portfolio’s weer op te nemen. Voor deze en andere lui eindigde de ‘rechtvaardigheid’ van de gewapende strijd tegen Franco van zodra ze niet meer legaal was en vanaf 1945 streed het verzet zonder hun steun en vaak tegen hun wensen in.
Maar, net zoals de Spaanse activisten een nieuwe generatie activisten in Spanje ontdekte, stelden ook de kleine, Europese anarchistische groepen vast dat ze niet langer een geïsoleerde en vergrijzende groep militanten waren. Integendeel, terwijl de beweging tegen kernwapens tijdelijk honderden schijnbare anarchisten aantrok (ze waren eigenlijk liberalen, die het liberalisme betekenisloos vonden, maar het anarchisme slechts zagen als een persoonlijke en dus liberale revolutie), kwamen sommigen onder hen ook tot een revolutionaire positie. Deze positie werd zelfs dominant in de beweging, die er al gauw effectiever en jonger door werd.
Terwijl de revolutionaire anarchistische groepen effectiever werden en zich op internationaal niveau integreerden, werden de marxistische groepen echter effectief door desintegratie. De Trotskistische beweging viel uiteen in een dozijn duidelijk afgebakende sekten; het label ‘maoïsme’ herbergde een groot aantal tegenstrijdige doctrines: van het ware maoïstisch stalinistische antirevisionisme tot ultrarevolutionaire posities. Het blanquisme floreerde, ondanks het gebrek aan herkenning, meer dan ooit tevoren; het spartacisme en de idee van radencommunisme lagen eveneens goed in de markt. De uitdaging om de Moskovische hegemonie te breken, hield een uitwaaiering van groepen en theorieën in die alle tot het pakket van nieuw links behoorden.
Enkele van de nieuwe militanten, die niet in aanraking kwamen met effectieve anarchistische groepen en ze beschouwden als een uitzondering terwijl ze de regel waren, walgden van de strijdbaarheid-op-rust van de bureaucratische relieken én van de weigering tot verzet van de ‘nieuwe’ beweging en gingen hun eigen weg. Ze vormden nieuwe anarchistische groepen, die niet in contact stonden met andere anarchistische groepen en daarom soms slogans en denkwijzen overnamen van nieuw links bij gebrek aan uitwerking van een eigen filosofie. In het andere geval schrapten ze de naam volledig en verkozen ze het meer neutrale ‘libertair’ of ‘links-libertair’ en in sommige landen zelfs ‘maoïstisch’ (hoewel de maoïsten hen expliciet de deur wezen) of ‘anarcho-marxistisch’. Veel van deze groepen bewogen zich naar een sterk libertaire positie, vooral in Duitsland, waar de traditie van radencommunisme nog erg levendig was. Hoewel deze groepen door de pers anarchistisch genoemd werden, bevatten ze anarchisten die (in aanvang) marxistische labels bezigden en nieuw linkse marxisten. Hier ligt de oorsprong van groepen als de ‘Rote Armee Fraktion’ (later de Baader-Meinhofgroep genoemd) die de Duitse bourgeoisie de stuipen op het lijf joegen, de diepe klassenstructuur van de Duitse samenleving blootlegden en de illusie van een naoorlogs Duits kapitalistisch droomland doorprikten.
In Spanje ontstaken de stadsguerrillagroepen (Sabate en Facerias waren al welbekend) een nieuwe golf van verzet toen in Barcelona een reizigersboycot van de trammaatschappij tot de algemene staking leidde en een brede verzetsbeweging het licht deed zien (1951). Naast de werving van kapitaal om sabotageoperaties en aanslagen op voormannen van het Franco-regime te financieren, hadden de libertaire actiegroepen als doel de geest van verzet levendig te houden en daarin waren ze gedurende een tijd succesvol. Maar, ondanks de intensiteit en de heldhaftigheid van hun strijd, slaagde de Brigada Politico-Social er toch in de Spaanse libertaire beweging uit te roeien. Daarbij werkte ze samen met inlichtingendiensten van over de Pyreneeën en het feit dat de libertaire beweging tijdens de oorlog nauw had samengewerkt met de geallieerde inlichtingendiensten, maakte haar extra kwetsbaar voor verraad in het belang van een ‘stabiele’ overheid. Nog tragischer misschien was de apathie en het gebrek aan solidariteit van de tegenstanders van het Franco-regime in het algemeen. Voor een tijd viel het conflict stil en beperkte de activiteit zich tot meer sporadische en individuele aanvallen in industrieel Catalonië.
Tijdens de repressie werden militanten van de CNT en activisten van de Iberische Anarchistische Federatie (FAI) op straat en in hun huizen vermoord door de Spaanse politie. Honderden anderen kregen lange gevangenisstraffen en een aantal zit tot op vandaag gevangen. De libertaire beweging moest haar strategieën herdenken in het licht van deze nieuwe golf van repressie in Spanje. Ze werd niet enkel geconfronteerd met de bijna totale uitroeiing van binnenlandse groepen, de Franco-regering poetste haar internationale diplomatieke blazoen ook in ijltempo op. Van 1951 tot 1960 keerde de Spaanse anarchistische beweging zich terug op zichzelf en dommelde ze in. In ballingschap gebruikte ze haar energie op een fysiek minder gevaarlijke, maar veel destructievere manier – in de congreshallen en vergaderplaatsen van de vele ballingschapcomités werden polemieken en wederzijdse beschuldigingen van incompetentie afgevuurd.
Tijdens deze periode trok de beweging voor nucleaire ontwapening grote aantallen naar het nieuw linkse kamp en naar het anarchisme. De nieuwe activisten hadden reeds hun bereidheid tot deelname aan de strijd betoond. De bal lag in het anarchistische kamp, maar de revolutionaire anarchistische beweging was te veel uiteengeslagen en geïsoleerd om er een trap tegen te geven. Bovendien zag ze ook niet altijd in welke mogelijkheden er voor het grijpen lagen.

1960 - 1966
5 januari, 1960 – Francisco Sabate (el Quico, soms foutief Sabater genoemd), één van de meest vastberaden en bekende libertaire activisten wordt vermoord in het dorpje San Celoni (nabij Barcelona). Daags voorheen was hij, nadat vier van zijn kameraden in een val gelokt waren en vermoord werden in een boerderij in de Pyreneeën, in een vuurgevecht beland met meer dan 100 Guardia Civil. Sabate slaagde er, ondanks zijn verwondingen, in te ontsnappen en per gekaapte trein naar San Celoni te trekken, maar hij werd herkend en vermoord door het kruisgeschut van een politiepatrouille.
De dood van deze man, die voor velen het hele Spaanse verzet vertegenwoordigde, droeg bij tot de vorming van nieuwe verzetsgroepen. Zijn dood herenigde ook de uiteengeslagen vormen van revolutionair anarchistisch activisme en deed het besef groeien dat er een beslissende breuk moest komen met de pacifistische vleugel, ten voordele van een internationale toenadering met andere revolutionaire activisten. De Spaanse verzetslieden realiseerden zich dat ze niet langer konden vertrouwen op de ballingen in Toulouse, wiens enige doel was hen weg te drijven van hun werkelijke bondgenoten, de internationale anarchistische beweging. Op die manier markeerde de dood van Sabate het einde van een tijd van introspectie en apathie en het begin van een nieuwe, internationaal gecoördineerde revolutionaire strijd tegen het imperialisme in al haar verschijningsvormen.
De weerzin van het revolutionaire anarchisme om zich los te maken van totaal verkorste groeperingen en diegenen die wel nog het label, maar niet langer de belangen van het anarchisme in zich droegen, kan de buitenstaander vreemd toeschijnen. Deze weerzin gaat echter terug op een lange traditie binnen de anarchistische beweging. Eender wie zichzelf anarchist noemt, wordt aanvaard als anarchist (iets dat van oudsher ondenkbaar was voor socialisten of marxisten) en bij gebrek aan een partijorganisatie bepaalt enkel deze aanvaarding de anarchistische beweging. Deze traditie heeft echter ook steeds gevaren met zich meegebracht: het betekende dat iemand die bekend stond als anarchist, spreekbuis kon zijn voor iets waarmee hij geen banden meer had. Peter Kropotkins houding ten aanzien van de Eerste Wereldoorlog (1) is daar een desastreus voorbeeld van. Hoewel hij in die tijd tot geen enkele anarchistische organisatie behoorde, bracht hij de beweging toch enorme schade toe).
De dood van Sabate, die de Spaanse pers aankondigde als het einde van het Spaanse anarchisme en die de gebruikelijke, hypocriete verwerpingen van de Toulousefactie teweegbracht, betekende echter de definitieve breuk van de binnenlandse beweging met Toulouse. Hoewel ze nog steeds de naam CNT gebruikten, verwezen ze daarmee naar het soort beweging die ze wilden opbouwen en niet naar de Organisatie in Ballingschap (MLE). Ook wilden ze de arbeiders als dusdanig niet verwarren of de breuk té centraal stellen. Binnen een maand na Sabate’s dood kondigde het Revolutionaire Directoraat voor de Iberische Bevrijding (DRIL) haar bestaan af en won ze de onmiddellijke steun van de binnenlandse anarchistische beweging en andere groepen. Ze voerde een aantal gedurfde aanvallen uit tegen de Spaanse en Portugese dictatuur, zoals de kaping door een commando van Spaanse, Portugese en Zuid-Amerikaanse strijders van de lijnboot Santa Maria op 21 januari, 1961. De mogelijkheden van een tweevoudige strijd kwamen wederom aan het licht – de voorhoede van arbeidersraden, nu opgericht door de binnenlandse beweging – (FOI – Federacion Obrera Iberica, Iberische Arbeidersfederatie – de interne naam van de groepen ‘pro-CNT’) en deze achterhoede van gewapende strijders die dergelijke actie hanteerden waar ze het best konden toeslaan.
Geconfronteerd met dit ‘probleem’ probeerde de CNT in ballingschap zich te herenigen in 1961, ten nadele van pogingen om het revolutionaire verzet te verzoenen door middel van een ‘diplomatieke oplossing’ voor een probleem dat het internationale kapitalisme en de werelddiplomatie reeds in hun eigen voordeel opgelost hadden. Maar daarvoor was het al te laat en de organisatie was gedoemd tot steriliteit onder het tegenoffensief van de oude bureaucratische garde.
Elders ter wereld waren er de min of meer geïsoleerde, ‘sektarische’ groepen van revolutionaire anarchisten; de aankomende uitbreiding via de beweging voor nucleaire ontwapening en de ‘anarcho-marxistische’ bewegingen, die zich vrij onafhankelijk ontwikkelden van marxisme, maar veel marxistische attitudes met zich meedroegen, niet in het minst die van het derdewereldnationalisme.
De samenvloeiing van de eerste van deze secties met de Spaanse activisten zou de wereld al snel verbazen. Het leek er immers op dat de internationale anarchistische activiteit als een fenix uit de as herrees na een jarenlange slaap. Bovendien bood de hippie- en nieuw linkse beweging de internationale activisten een gunstig klimaat, ondanks het feit dat ze er geen banden mee hadden en er doorgaans zelfs een sterke afkeer van hadden. Voor het eerst werden hun ideeën gehoord door een groot publiek.
Hun acties werden steeds ondersteund door een veel bredere bevolkingsgroep dan de pers zich ooit had kunnen inbeelden en, persmanipulatie en hysterie daargelaten, was er een diepe, onderliggende steun voor het anarchistische ideeëngoed in arbeidersmiddens en onder mensen van alle generaties. Dat alles leidde tot de oprichting van de geheime organisatie DI (Defensa Interior), die kameraden van over de hele wereld samenbracht en hun clandestiene activiteiten tegen de tirannie coördineerde. De organisatie zag het licht in de vroege lente van 1962 en binnen enkele maanden varraste ze de wereld met een plotse heropleving van internationale revolutionaire anarchistische activiteit na een jarenlang bestaan in de maatschappelijke schemerzone.
Slechts met de, op het nippertje mislukte, aanslag op Franco’s leven in San Sebastian (Augustus 1962) werd de internationale samenwerking algemeen opgemerkt, ten dele omdat deze aanslag de deuren naar Baskenland opende voor de libertaire beweging. Gedurende lange tijd was het Baskische nationalisme reactionair, nationalistisch en klerikaal geweest. Op dat ogenblik was de Baskische beweging even failliet als de meeste inactieve bewegingen van de Republiek in ballingschap. De ETA was de nieuwe, dynamische Baskische beweging en hoewel ze tot op zekere hoogte nationalistisch was, bevatte ze ook veel leden die dit niet waren. Ze bracht nationalisten, marxisten, katholieken en libertairen samen in een gemeenschappelijke strijd tegen Franco. Ten gevolge van de terreur tegen de Basken was Franco erin geslaagd bijna heel Baskenland tegen zich in het harnas te jagen, ongeacht nationalistische aspiraties. Deze terreur kondigde ook een nieuwe repressiegolf aan, die vooral de Asturische mijnwerkers en de libertaire activisten trof. Onder de dreiging van het opgezweepte revolutionaire bewustzijn en de toegenomen revolutionaire activiteit greep de franquistische regering terug naar de terreur, die ze in de nasleep van de Burgeroorlog gevoelig geperfectioneerd had.
Nu kon de voor het eerst gecoördineerde, internationale actie echter een gepast antwoord bieden aan de repressie in Spanje. De oorlogsraad stuurde dertig libertairen met zware straffen de gevangenis in en voor één van hen eiste de staat als aanklager de doodstraf. De steun voor Jorge Cunill Vals, de jonge anarchist die ter dood veroordeeld werd, nam globale proporties aan en in Milaan ontvoerden Italiaanse anarchisten de Spaanse Vice-Consul (op 29 September, 1962). Kardinaal Montini (die later paus werd) kwam tussenbeide uit naam van de veroordeelde Catalaanse anarchist en de botte afwijzing die hij ten antwoord kreeg, is tot op de dag van vandaag de reden van de spanningen tussen het Vaticaan en de Prado (eveneens de reden waarom de Kerk ruggensteun verleent aan meer dan één partij in de strijd om de opvolging). In deze kwestie moest Franco zich echter terugtrekken en de straf afzwakken.
Het daarop volgende jaar werden Julian Grimau en de anarchisten Delgado en Granados ter dood veroordeeld, maar de protesten tegen de executies waren zo wijdverspreid dat Franco’s wensdroom van toelating tot de internationale markt erdoor gefnuikt werd. De regeringen van het Westen konden onmogelijk ingaan tegen de wijdverspreide gevoelens onder de bevolking door Franco toe te laten (de regeringen van Oost-Europa waren niet gebonden aan dergelijke beperkingen en konden handel drijven met eender wie, ongeacht de publieke opinie, die er onbestaande was). Desondanks werkte de West-Europese politie nauw samen met Franco, hoewel die samenwerking vaak illegaal was en pas tien jaar later publiek erkend werd. In Frankrijk werd deze politieactiviteit gerechtvaardigd door het feit dat wanneer Franco de OAS, die vanuit Madrid operaties opzette tegen De Gaulle, de kop indrukte, de Franse veiligheidsdiensten wel verplicht waren de Spaanse anarchisten en hun strijd tegen Franco de kop in te drukken (hoewel het politiek vaak ondoelmatig was voor politiediensten, die hadden samengewerkt met de Nazi’s, om openlijk libertairen te vervolgen, die het voortouw genomen hadden in het verzet). In Engeland bestond er geen excuus voor de samenwerking, en in de kwestie Gibraltar handelde de Speciale Afdeling zelfs tegen de belangen van het Britse Rijk door Franco bij te staan. Franco voerde de zaak Gibraltar bovendien uitsluitend aan om de publieke opinie af te leiden van het verzet tegen zijn regime. Niettemin kon Scotland Yard de buitenlandse macht voorzien van geheime informatie op basis van de intuïtie en de regeringsopinie dat de bestrijding van de revolutie een politioneel belang was dat de enge nationalistische belangen oversteeg.
Dat alles maakte gecoördineerde politieacties mogelijk tegen Franse, Italiaanse en Britse anarchisten, die samenwerkten met de revolutionaire jeugdbeweging in Spanje. Deze acties demonstreerden tegelijkertijd het internationale karakter van het anarchisme en de werking van de politie. De uitwisseling onder inlichtingendiensten leidde tot de arrestatie van de Schotse anarchist Stuart Christie, toen deze in Spanje deelnam aan een poging tot moord op de dictator. De wereldopinie was daarmee gericht op de Spaanse gevangenissen en hij leidde in het bijzonder de materiële steun, die hij begon te ontvangen, af naar de libertaire gevangenen in het algemeen. Gedurende lange tijd had de Communistische Partij, onder een variëteit aan anti-fascistisch en democratisch klinkende namen, alle hulp ingezameld voor Spaanse gevangenen, maar enkel de noden gelenigd van haar eigen gevangenen, waardoor de anderen vergeten werden en de verzetsbeweging zelf gebroken werd. De anarchisten kregen de zwaarste veroordelingen en de meest bittere vervolging over zich, terwijl de communisten, die zich enkel bezighielden met propaganda, waarin de glorie van Rusland bezongen werd en gepleit werd voor een alliantie met de sociaal-democraten tegen Amerikaanse basissen in Spanje, alle gevangenishulp ontvingen. Ten gevolge van Christie’s aanhouding was deze situatie nu voorgoed omgekeerd. Zijn aanhouding en die van andere ‘buitenlanders’ droeg ook bij tot de internationale alliantie die de muur doorbrak, die opgetrokken was door de verkorste en pacifistische vleugel van de beweging.
In 1965 brak de Libertaire Jeugdbeweging volledig en definitief met de belangrijkste anarchistische en confederalistische organisaties in ballingschap. De reden hiervoor was de weigering door het Nationaal Comité van de CNT om de beslissing tot hernieuwing van de clandestiene gewapende strijd tegen het Franco-regime, uit te voeren. Deze onwil om tot daden over te gaan, kan te wijten zijn aan vermoeidheid, angst of misschien de weerzin het comfortabele bestaan in ballingschap op te geven. Hoe dan ook, eens de breuk doorgevoerd, kon de revolutionair-anarchistische activistenbeweging losbreken uit de boeien waarin ze zo lang gekluisterd zat – haar associatie met de beweging in ballingschap.

Grupo Primero de Mayo Eén mei-groep

1966 - Op het einde van de maand april verdwijnt Mgr. Marcos Ussia, geestelijk raadgever van de Spaanse ambassade in het Vaticaan, op mysterieuze wijze tijdens zijn terugkeer van de ambassade naar zijn woonplaats in de buitenwijken van Rome. Enkele dagen later kondigt de één mei-groep haar bestaan aan in Rome, terwijl in Madrid CNT-militant Luis Andres Edo bekendmaakt dat Ussia ontvoerd werd om de aandacht te vestigen op het lot van Franco’s gevangenen. De resultaten van deze actie door de revolutionaire anarchistische beweging zouden een zaak worden van internationaal belang en een centraal discussiepunt in de Italiaanse, Franse, Zwitserse, Spaanse en Zweedse pers (de Britse pers vermeed de kwestie, waarschijnlijk uit angst voor gelijkaardige acties). Toen de priester na vijftien dagen van intensief zoeken door de Italiaanse, Zwitserse en Franse politie, in perfecte gezondheid vrijgelaten werd, bewees dit de efficiëntie van internationale anarchistische solidariteit en werd het terroristische label dat Interpol op de anarchisten plakte, weerlegd.
Later werd Edo samen met vier andere kameraden (vrouwen en mannen) gearresteerd in Madrid en beschuldigd van het voorbereiden van de gijzeling van een hooggeplaatste Amerikaanse officier, die daar gelegerd was. Eens te meer waren de anarchisten erin geslaagd de oude strijd tegen Franco en de strijd tegen het Amerikaanse imperialisme samen te brengen in een internationale strijd. Nu hadden ze zich gehergroepeerd onder de vaandel van ‘één mei’, die een tachtigjarige klassenstrijd van libertair activisme tegen het kapitalisme belichaamde. De strijd voor arbeidersraden en directe controle door de arbeiders was, in tegenstelling tot de slogans van nationalisme, nationalisering en reformisme, steeds nauw verbonden geweest met de Eén Meibeweging. Nu werd deze strijd geruggensteund door scherpe, bepalende acties tegen specifieke vormen van klassenrepressie. Hoewel de ‘tegencultuur’ en de ‘alternatieve gemeenschap’, die voortkwam uit de jongerenrevolutie in Amerika, eigenlijk niets te maken had met het revolutionaire anarchisme, bevatte het toch sterke revolutionaire elementen en onderging de anarchistische beweging een transformatie naargelang oude en jongere revolutionairen elkaar vonden op hun eigen niveau. Deze ontwikkeling werd verder aangezwengeld door de Vietnamoorlog en de wereldwijde protestbewegingen die er het gevolg van waren. In deze context ontstonden in de Verenigde Staten groepen als de ‘Weathermen’, die de ‘alternatieve gemeenschapsbeweging’ in Europa en vooral in Griekenland en Turkije sterk beïnvloedde. Daar zag, voor het eerst sinds vijftig jaar, een jeugdige libertaire beweging het licht, die bestond uit anarchisten en marxistisch-leninisten. De beweging streed tegen de despotische regimes van deze landen tot op het punt dat het Turkse regime in een soort permanente oorlog verwikkeld was met jonge arbeiders en studenten en dat de Griekse politie alle tijdens de oorlog aangeleerde Nazi-methoden moest inschakelen.
In vele landen bleef de groei van een vaag ‘libertair links’ dat naar blanquisme of soms naar anarchisme aangevuld met marxistische fraseologie neigde, voortduren. Met de groei van de orthodox maoïstische bewegingen verwijderde deze strekking zich echter steeds verder van haar ‘maoïstische’ tendensen. Ze nam een aanzienlijk deel van de strijd voor burgerrechten en arbeiderscontrole en tegen de tirannie van de staat op zich. Voor de pers, die onvermijdelijk minder goed geïnformeerd was dan de bevolking die ze beweerde te vertegenwoordigen, stond dit alles op het conto van de anarchistische beweging en haar revolutionair-activistische vleugel. Deze aanname werd nog kracht bijgezet door de Tory-propaganda, die de anarchisten wilde voorstellen als de boemannen, net als de linkerzijde dat deed met de fascisten.
In 1967 en 1968 stak het revolutionaire activisme de kop weer op. Over heel Europa werden aanvallen uitgevoerd op bureaus van Amerikaanse burgerlijke en militaire centra en op de ambassades van (onder andere) de Spaanse, Portugese, Griekse, Boliviaanse en Uruguayaanse regeringen. Volgend op deze gelijktijdige acties in Engeland, Frankrijk, Duitsland, Holland, Zwitserland en Italië gaven de één mei-groep en de Internationale Solidariteitsbeweging een manifest uit dat alle revolutionairen opriep tot een praktijk van effectieve solidariteit met alle slachtoffers van de klassenstrijd. De strijd ving opnieuw aan in Turkije waar cellen van anarchisten en marxisten de strijd aangingen met de militaire dictatuur. L’Express, een Parijs weekblad, voorzag dat de anarchisten zich voorbereidden op ‘een hete zomer’ en bracht in maart 1968 verslag uit over de activiteiten van ‘extreem-linkse organisaties in Europa’ op basis van bijdragen van haar Duitse en Nederlandse correspondenten. De situationistische beweging en de Nederlandse provobeweging vonden aanknoping bij libertair links en de anarchistische revolutionaire activisten. En, inderdaad, twee maanden later toonde het anarchisme zich eens temeer van haar meest dynamische kant.
De gebeurtenissen in Parijs, waaraan anarchisten, maoïsten, trotskisten, situationisten en anderen deelnamen, zijn welbekend. De één mei-groep begon op dat moment aanvallen uit te voeren op Iberia Airlines, ter verdediging van de Spaanse politieke gevangenen. Het gecoördineerde karakter van hun aanvallen zette de internationale solidariteit in de verf. Tegelijkertijd zorgde de Internationale Solidariteitsbeweging er direct en indirect voor dat in Frankrijk, Engeland, Italië, Zwitserland, Duitsland, Turkije en Griekenland meer actieve groepen het licht zagen. Deze groepen zetten hun strijd tegen de gestadige ontwikkeling naar dictatuur min of meer onafhankelijk voort in hun eigen land, maar begaven zich ook naar het buitenland om daar de intensiteit van de strijd op peil te houden. In al deze landen werd er een veelheid aan aanvallen uitgevoerd: alleen al in Engeland werd er een bomaanval uitgevoerd op het huis van de minister van Binnenlandse Zaken op de nationale protestdag tegen de Industrial Relations Bill; werd er een aanval uitgevoerd op een minister die de idee van bourgeoisaanvallen op stakers had verdedigd, net als op Ford en de gemechaniseerde gegevensbanken van Scotland Yard, op de Italiaanse, Spaanse en Amerikaanse ambassades, op rekruteringskantoren en militaire barakken, op Spaanse banken en regeringsgebouwen. Sommige van deze aanvallen werden toegeschreven aan de ‘Angry Brigade’ (volgens de politie allemaal), hoewel dit geen specifieke organisatie was, maar een uiting van revolutionair activisme binnen wijde kringen van de libertaire beweging.
Het bestaan van de anarchistische activistengroepen moedigde grote delen van niet uitgesproken anarchistische, maar zeker libertaire linkse revolutionairen aan de strijd op te voeren en zich los te weken van pacifistische elementen. Hoewel al deze revolutionaire aanzetten angstvallig het menselijke leven respecteerden en er in het geheel geen onschuldige slachtoffers vielen tijdens dit decennium, kreeg de libertaire beweging buiten Spanje een, sinds het nationaal-socialisme, ongeëvenaarde repressiecampagne over zich heen. Bovendien werden de activiteiten van nationalistische groepen, die vanuit hun aard veel minder scrupuleus waren, kwaadwillig aan hen toegeschreven, hoewel ze niets gemeenschappelijks hadden.
Dat was het geval in Italië, Duitsland, Turkije, Griekenland en zelfs Groot-Brittannië, waar de politie zogezegd toch aan bepaalde beperkingen gehouden is.
Vooral het Anarchist Black Cross (ABC), dat een legitieme spreekbuis vormde voor de anarchistische revolutionaire activisten, werd het voorwerp van aanvallen. In Milaan werd Giuseppe Pinelli, militant anarchist, ex-lid van het oorlogsverzet en secretaris van het Italiaanse ABC, gearresteerd na een fascistische bomaanslag in Milaan. Tijdens zijn ondervraging werd hij door het raam van het politiekantoor gesmeten. In Duitsland, werd een uitroeiingsbeleid tegen de marxistische en anarcho-marxistische Rote Armee Fraktion uitgebreid met de quasi-toelating leden van het ABC op straat neer te schieten. Onder hen Georg von Rauch en Thomas Weisbecker. In Londen werd Stuart Christie, secretaris en medeoprichter van het ABC, gearresteerd en samen met een aantal kameraden (vrouwen en mannen) beticht van de activiteiten van de ‘Angry Brigade’. De gearresteerden vertegenwoordigden een brede waaier van de libertair-linkse beweging en legden uiteenlopende klemtonen (door de pers werden ze allemaal beschreven als anarchisten, hoewel dit label slechts op enkelen van toepassing was). De arrestaties leidden tot de langste en meest kostelijke rechtszaak in de recente juridische geschiedenis van Engeland. Vier beschuldigden werden tot tien jaar veroordeeld, vier anderen werden vrijgesproken (eerder werden zeven van de acht beschuldigden veroordeeld tot vijftien jaar elk, door een andere, notoir conservatieve rechter).
In Schotland werden zware straffen uitgedeeld aan leden van de Schotse Arbeiderspartij, een maoïstische organisatie. Deze voorbeelden zijn slechts een spectaculaire keur van de burgerlijke, sociaal-democratische en fascistische repressie tegen revolutionair, anarchistisch activisme en revolutionaire vormen van marxisme. Dergelijke vervolgingen zijn er echter nooit in geslaagd hun doelstellingen te bereiken en ze zullen daar ook nooit in slagen, omdat de idee van internationale solidariteit hand over hand uitbreiding vindt. Zelfs in Turkije , waar de meest obscene foltervormen ingezet worden tegen jonge revolutionairen, en in Spanje, waar folter en moord gemeengoed zijn, blijft de idee van arbeidersraden en de ruggensteun daarvan door activistengroepen in volle bloei.
De strijd speelt zich niet af aan de andere kant van de aardbol. Hij wordt gevoerd in de landen die gedomineerd worden door staatskapitalisme en staatscommunisme, net als in de kapitalistische en fascistische landen. De strijd beperkt zich niet tot de ‘derde wereld’ of tot onontwikkelde werelddelen. De roep om revolutie weerklinkt over het Europese continent. Die roep zal nooit meer gesmoord worden door aanvallen van fascisten, knokploegen of geheime politie. Ze beperkt zich zelfs niet tot één revolutionaire ideologie. Het is geen samenzwering. Het is een beweging die wel eens onweerstaanbaar zou kunnen blijken.

Albert Meltzer

Enkele documenten

Aan alle revolutionaire bewegingen en organisaties ter wereld

De één mei-groep heeft reeds gedurende verschillende jaren haar praktische steun betuigd aan de onontbeerlijke strijd tegen de dictatuur door middel van revolutionair geweld. Dat geweld is het enig mogelijke antwoord op het repressieve geweld van het regime van Generaal Franco. Het revolutionaire geweld is ook het enige middel dat het Spaanse volk haar vrijheid kan terugschenken en is in overeenkomst met de strategie die uitgekiend werd door de Iberische Federatie van de Libertaire Jeugd (FIJL).
In het bewustzijn van de steun die reactionaire imperialistische regeringen verlenen aan uiteenlopende dictaturen en nationale oligarchieën en die hen in staat stelt de onderdrukking van het volk gaande te houden – richten we ons tot alle revolutionaire bewegingen ter wereld die strijden voor de vrijheid en de onafhankelijkheid van allen. In de volle overtuiging ook dat de ‘legale en pacifistische’ strijdvorm onvruchtbaar is wanneer het erom gaat de onderdrukking te beëindigen en het imperialisme en haar lakeien te dwingen hun oorlogsagressie en militaire interventies stop te zetten, zijn we tot de volgende besluiten gekomen:

1. We geloven dat de huidige vrijheidsstrijden (b.v. de revolutionaire strijd van de guerrilla’s in Latijns-Amerika en die van de zwarten in de Verenigde Staten) een gewetenscrisis en een reactie tegen de reformistische lijn teweeg gebracht hebben. De authentieke revolutionairen allerhande hebben eindelijk ingezien dat de enige zekere en waardige manier om het imperialisme en haar lakeien terug te dringen en het pad te effenen voor de revolutie, de gewapende strijd is tegen de krachten van de fascistische onderdrukking (de voornaamste steunpilaren van de kapitalistische samenleving en het imperialisme).

2. We geloven dat de ernstige breuken en onderverdelingen, die bestaan tussen uiteenlopende revolutionaire bewegingen in zowat alle landen, het resultaat zijn van een absurd en negatief ideologisch sektarisme (waarin de verschillende revolutionaire ideologieën zichzelf hebben uitgedrukt en toegepast). Deze scheidslijnen hebben bijgedragen aan de verdeling van het internationale proletariaat en hebben het pad geëffend voor de toenemende depolitisering van de massa’s, die zich onmogelijk aangetrokken kunnen voelen door een revolutionaire praktijk die verdeeld wordt door contradicties en confrontaties. Deze tegenstrijdigheden komen voort uit een anti-revolutionair dogmatisme dat de oorzaak is geweest van alle revolutionaire breuken en ideologische zelfvernietigende twisten.

3. Net als de Latijns-Amerikaanse groepen en hun meest bekende vertolkers, geloven we dat ‘de revolutie’ de erfenis is van geen enkele partij, maar van al degenen die er gewapenderhand voor willen vechten. We geloven dat de strijd tegen onderdrukking en voor de vrijheid van het volk theoretisch en historisch toebehoort aan de mensen en klassen die de onderdrukking ondergaan en tot het besluit zijn gekomen ze te bevechten. Partijen en ideologieën zijn slechts vergankelijke, tactische instrumenten – specifieke interpretaties van deze strijd, die de revolutie tot doel hebben en zich dus moeten onderschikken aan de ware essentie van de sociale geschiedenis.

4. We geloven dat internationale revolutionaire solidariteit slechts effectief zal zijn wanneer ze tot stand komt tussen bewegingen die geen contact houden en geen compromissen aangaan met het imperialisme en geen steun verlenen aan de politiek van ‘vreedzame coëxistentie’. Deze politiek stelt het imperialisme in staat haar slachtpartijen en plunderingen ongestraft voort te zetten. Deze situatie zal blijven voortduren zolang er geen coherent antwoord komt op militaire interventies die erop gericht zijn vrijheidsstrijden en revolutionaire uitbarstingen wereldwijd de kop in te drukken.

5. We geloven dat het de werkelijke doelstelling van de revolutie is, de vrijheid voor de massa’s en voor elk individu te verwerven en dat noch het private kapitalisme, noch het staatskapitalisme kunnen bijdragen aan de vrijheid van de mens of aan een authentiek vrije samenleving. Het private kapitalisme pretendeert vrijheid te geven temidden van de onderdrukking van de ene mens door de andere – het staatskapitalisme pretendeert de uitbuiting te beëindigen door de vrijheid te onderdrukken. Elk van deze twee heeft zijn oorsprong in economische en politieke vervreemding en kan bijgevolg zelfs niet de hoop bieden op een geleidelijke evolutie naar bevrijding. Voor de authentieke revolutionair zijn de verwerving van de vrijheid en de bestrijding van de uitbuiting onscheidbare en elkaar aanvullende strevingen.

6. We geloven dat alle revolutionairen die de revolutie echt willen zien zegevieren de onvermijdelijke noodzaak kunnen en moeten inzien van een ideologische heroriëntatie, die de problemen van vrijheid en sociale rechtvaardigheid effectiever zou kunnen oplossen. Deze nieuwe invalshoek kan een einde stellen aan de schadelijke verschillen en leerstellige vijandschappen, die tot nu toe de vereniging van alle revolutionairen tegenover de gemeenschappelijke vijand verhinderd hebben. Het komt er nu op aan in te zien dat alle variëteiten van imperialisme en kapitalisme tot het vijandige kamp behoren en dat revolutionairen hen enkel het hoofd kunnen bieden door zich te verenigen of elkaar ten minste effectieve revolutionaire solidariteit te betuigen op nationaal en internationaal niveau. Op deze manier kan voorkomen worden dat de vijand voordeel haalt uit de eeuwige tegenstellingen en onderverdelingen.

7. We geloven dat de tijd rijp is voor het ter zijde schuiven van de ideologische opsplitsingen, het sektarisme en de uiteenlopende ‘objectieve voorwaarden’ van samenstelling en plaatsbepaling. Alle revolutionaire bewegingen zouden zich moeten verenigen en hun inspanningen moeten coördineren in een brede Beweging van Revolutionaire Solidariteit, waarmee een coherent antwoord kan geboden worden tegen de imperialistische agressie en de boezemvrienden van de dictatuur. Deze beweging zou de revolutionaire strijd van het volk met daden kunnen ondersteunen en zo de weg naar revolutie kunnen veiligstellen. We kunnen deze revolutionaire solidariteit betuigen door:
- daden van propaganda en solidariteit met alle volkeren die strijden tegen fascisme en imperialisme;
- gewelddaden tegen het diplomatieke en militaire corps, het imperialisme en de dictatuur als effectieve vergeldingen voor hun gewelddadige uitbarstingen.

Revolutionairen van alle landen, verenig jullie voor een effectieve revolutionaire solidariteit en voorkom de uitroeiing van diegenen die vechten voor de revolutie waar ook ter wereld!

Lang leve de internationale revolutionaire solidariteit!

Augustus 1967
Eén mei-groep/FIJL (Iberische Federatie van de Libertaire Jeugd)


Anarchistische Internationale
Naar de oprichting van een Anarchistische Internationale

Op basis van onze recente ervaringen en een analyse die afgeleid werd uit onze specifieke situatie als anarchisten (al dan niet georganiseerd) in de internationale politiek-sociale context, zijn we tot de volgende besluiten gekomen. We beschouwen deze besluiten als bruikbaar en noodzakelijk voor alle militanten, die het nog mogelijk achten een efficiënte revolutionaire positie in te nemen.
1. De moderne staten (zij het totalitair of democratisch), het private en het staatskapitalisme, alle variaties van politieke en religieuze ideologie, het syndicalisme (reformistisch of staatsgestuurd), kortweg, alle sociale groepen die deel uitmaken van de huidige productiemaatschappij, hebben een coëxistentie gecreëerd die, ten koste van alles, neigt naar de verdediging van de bestaande vormen van privileges, uitbuiting en autoriteit.
Meer en meer neigen de fundamentele tegenstellingen van het systeem (of de verschillende systemen en samenlevingen, net als de systemen tussen verschillende rassen en nationaliteiten) ertoe zichzelf te versterken door onderhandelingen en compromissen die het systeem (of de systemen) zelf, noch de groepen, kasten of klassen die privilegeposities genieten, in gevaar brengen. Hieruit stamt de heersende politieke verwarring en de morele degradatie. Hieruit komen de verwerpelijke onderhandelingen voort tussen regimes die zich voordoen als water en vuur (Rusland en de Verenigde Staten, Cuba en Spanje, China en Portugal, de ‘volksdemocratieën’ en de kapitalistische democratieën, etc.).
De oude heersende klassen en de nieuwe bureaucratische kasten, ongeacht hun kleur, ras of religie, hebben hun vroegere vooroordelen en verborgen scrupules van zich afgeschud. Vandaag drinken ze samen een glaasje en vermaken ze zich bij officiële uitwisselingen of in internationale organisaties, ten koste van het gewone volk dat hen onderhoudt en door hen onderdrukt wordt. En temidden van dit web van akkoorden en belangen bevinden zich eveneens de goed geïntegreerde vakbondsleiders en de syndicale bureaucratische kaste.

2. Hieruit volgt dat de huidige leerstellige verklaringen en teruggrepen naar ideologische principes niet meer zijn dan demagogie – een soort beklijvende gewoonte. Men vecht niet langer voor democratie, socialisme, communisme of voor de revolutie, maar slechts voor de erkenning van de vernietiging van macht door deze of een andere groep, op die specifieke plaats, voor ‘nationale onafhankelijkheid’ (het certificaat dat despotismen allerhande verbergt en rechtvaardigt) en om te vergeten wat men verschuldigd is aan internationale revolutionaire solidariteit. Wanneer een of andere bende de overhand haalt in Vietnam, Korea, Hongarije en Cuba, vecht men niet langer voor of tegen ‘communisme’, maar eenvoudigweg ter verdediging van de ‘nationale onafhankelijkheid’, de Genua-akkoorden, de VN-akkoorden en de territoriale integriteit of het behoud van de regering van Saigon of Hanoi, Tel-Aviv of Cairo. Ondertussen slachten Barrientos en de Latijns-Amerikaanse oligarchieën, met de steun van de Amerikaanse ‘Groene Baretten’, de revolutionaire guerrilla’s af en vermoorden ze Che Guevara. Ondertussen blijven de USSR en de ‘volksdemocratieën’ handel drijven, diplomatieke relaties onderhouden en kredieten verlenen aan de regeringen, waartegen de Latijns-Amerikaanse marxistische revolutionairen strijden.
Overal ter wereld vindt men hetzelfde afstotelijke zwenken en marchanderen. Commerciële, culturele en sportieve Sovjetmissies confereren met hun tegenhangers in Franco’s Spanje; gedurende de hele Vietnam-tragedie hebben Amerikaanse en maoïstische diplomaten contacten onderhouden in Warschau. De dekolonisering van de Aziatische en zwarte volkeren wordt doorgezet, maar dan enkel om de inlandse burgerij, met behulp van Rusland en/of de Verenigde Staten, aan de macht te brengen.
In de praktijk wordt de ideologie op stal gezet en wordt ze niet meer dan een functie van patriottisme, ‘nationale onafhankelijkheid’, ‘legaliteit’, ‘publieke orde’, ‘vrede’ en ‘ontwikkeling’. En dezelfde zon komt op in het Oosten en gaat onder in het Westen.
Overal ter wereld brengen partijen en organisaties hun ideologie ten offer aan de strijd om de macht.

3. Jammer genoeg heeft het verlies aan ideologische samenhang ook haar intrede gedaan in internationale anarchistische kringen, die niet wisten hoe zich te weren tegen het proces van revolutionaire demobilisatie.
Voor (al dan niet georganiseerd) anarchisme is de breuk tussen ideologisch concept en praktisch resultaat (d.i. revolutionaire demobilisatie) van groot belang, vermits het anarchisme niet de verovering van de politieke of economische macht nastreeft. Als het anarchisme haar enig mogelijke roeping uit het oog verliest; als het anarchisme haar strijdbaarheid opgeeft, als het zich tevreden stelt met verre herinneringen of verstikt wordt in bureaucratie, mist het haar uiteindelijke doel en zal het ten onder gaan. Bij gebrek aan mystieke wortels kan het anarchisme niet overleven als sekte, vermits het geen praktische waarde zou hebben voor sociale groepen met materiële of spirituele noden.
Als het anarchisme bestaansrecht heeft, moet het zichzelf rechtvaardigen als praktische revolutionaire ideologie zonder demagogie en zo het volk aantrekken. Het anarchisme moet niet enkel haar antistaatse karakter herbevestigen als de bepalende voorwaarde voor de overwinning van de vrijheid; het moet deze kritiek van autoritarisme gepaard laten gaan met een praktijk van permanente rebellie. Zonder dat element is het anarchisme niet meer dan een vorm van spot; een kleine bijdrage aan de uitbreiding van de huidige toestand van verwarring door op de gevaren, tegenstrijdigheden en verwoestende gevolgen te wijzen van de autoritaire samenleving. Het is ten dode opgeschreven als we onszelf tevreden stellen met de afwachtende mentaliteit van anderen. Het is zonneklaar dat de ideologische vervolging van dissidenten en het bevechten van echte of ingebeelde afwijkingen ons niet zal vrijwaren van een collectieve decadentie. Tenzij we als individuen, groepen of bewegingen reeds van tevoren reageren op de heersende apathie, de stagnatie, de routine en de revolutionaire demobilisatie.

4. Zoals we eerder reeds stelden, blijven de fundamentele tegenstellingen tussen de kapitalistische en de ‘socialistische’ samenleving welig tieren. In veel gevallen zijn de gevolgen van die tegenstellingen zelfs ernstiger dan voordien: de inschakeling van de arbeiders in de kapitalistische samenleving en de groei van de ‘consumentenmaatschappij’ hebben het proletariaat in slaap gewiegd. De klassenstrijd zelf is echter niet verdwenen, evenmin als de onvermijdelijke confrontaties, waarmee elke klasse haar eigen belangen veiligstelt. De ‘vreedzame coëxistentie’ heeft ook de gewapende conflicten niet uitgebannen. Ze heeft er enkel geografische grenzen aan opgelegd – Vietnam, het Midden-Oosten, Afrika…
Rassendiscriminatie, de uitbuiting van de arbeidersmassa, de misbruiken van de heersende klasse, de afwezigheid van essentiële vrijheden (vrijheid van denken, uitdrukking en vergadering), politieke misdaden en de repressie en terreur die erop volgen – het zijn allemaal gangbare praktijken van onze beschaafde wereld. In Franco’s Spanje, Salazar’s Portugal, het Griekenland van de ‘kolonels’ en in de Sovjetunie en de ‘volksdemocratieën’ worden arbeiders en zelfs liberale academici veroordeeld wanneer ze protesteren of hun recht van vergadering proberen te doen gelden. In de Verenigde Staten rebelleren de zwarten dan weer tegen rassendiscriminatie, terwijl in China de volkswil brutaal beschaamd wordt door de vergoddelijking van het maoïsme.
Het ontbreekt anarchisten blijkbaar helemaal niet aan motieven voor actie, noch aan praktische mogelijkheden om hun aanwezigheid te doen gelden en de weg te bereiden.
In het schijnheilig onverschillige of medeplichtige Europa (binnen haar grenzen: Spanje, Griekenland, Portugal) en in andere continenten, die gedomineerd worden door economisch en politiek imperialisme, zijn er mogelijkheden te over om te tonen hoezeer de rede, de rechtvaardigheid en de vrijheid zoek zijn, zonder zich te verlaten op suïcidale acties, gratuit heroïsme of dwangmatig activisme. Maar eenvoudig en bescheiden; in het volle bewustzijn van de risico’s die daarmee gepaard gaan, is het mogelijk om het opstandige geweten levendig te houden en door concrete actie alle revolutionaire bewegingen ter wereld te mobiliseren. Daarbij moet men het absurde dogmatisme overstijgen en het pad van effectieve rebellie effenen, tegenover de collectieve onderwerping aan de zogezegd revolutionaire partijen en organisaties.

5. Ter samenvatting: we denken dat de tijd rijp is om een actielijn uit te zetten en aan te zwengelen die consistent is met de revolutionaire ethiek en in de praktijk gerealiseerd kan worden. Een organisatievorm die de onheilspellende gevolgen van de bureaucratie weet te omzeilen, maar tegelijkertijd onze aantallen en werkelijke mogelijkheden in overweging neemt en het anarchisme op de internationaal-politieke agenda kan houden. We moeten gebruik maken van de gelegenheden die het historische moment ons biedt. Vooral de crisis van het marxisme, waarin velen geconfronteerd worden met de onvermijdelijke problematiek van directe actie en revolutionaire solidariteit. We geloven niet in miraculeuze oplossingen, noch in de zuiver opvoedkundige waarde van het voorbeeld – we geloven in de effectiviteit van acties, die inspelen op bepaalde omstandigheden, die er dan weer betekenis en een samenhangende ideologische en tactische lijn aan geven.
We zijn tot deze besluiten gekomen na een aantal ervaringen, die aantoonden dat we onze aanwezigheid wel degelijk konden laten gelden, ook al zijn we slechts een minderheid die nauwelijks over middelen beschikt. Net zo kunnen we sympathie en overweging door de internationale publieke opinie afdwingen.
Het is dus niet enkel de bedoeling onze besluiten voor te stellen, maar veeleer onze solidariteit en samenwerking aan te bieden aan al diegenen die in de mogelijkheid geloven van effectieve rebellie en internationale solidariteit. Bijgevolg sommen we onze besluiten als volgt op:

Ten eerste: Volledige vereenzelviging met het anti-autoritaire concept van anarchisme en haar klassieke revolutionaire lijn;
Ten tweede: Volledige verwerping van het ideologische dogmatisme en sektarisme, vermits deze fenomenen onverzoenbaar zijn met de anarchistische ethiek;
Ten derde: Volledig respect voor de opinies en de discussies die betrekking hebben op de activiteit van elke groep, elk individu, en elke beweging;
Ten vierde: Totaal voorbereid zijn om samen te werken met groepen, individuen en bewegingen, waarmee men affiniteit heeft, en die zeggen een revolutionaire ideologie te volgen, wars van sektarisme, elitisme en de klemmen die ideologische hersenspinsels eraan zouden kunnen hebben opgelegd.
Ten vijfde: Volledige vereenzelviging met de basisargumentatie van het manifest ‘Aan alle revolutionaire bewegingen ter wereld’ (verdeeld door de één mei-groep, na de aanval op de Amerikaanse ambassade in Londen) als een algemene strategische lijn, zolang de huidige politiek-sociale omstandigheden ongewijzigd blijven.

Eén-meigroep
10 maart 1968


En… wat nu ?

Het ‘einde’ van de oorlog in Vietnam komt overeen met het einde van de internationale politiek van de grootmachten, die, gedurende de laatste dertig jaar, de lotsbestemming van de aarde in handen hadden. Naast de vanzelfsprekende en onmiddellijke gevolgen (het ‘einde’ van de meest flagrante technologische genocide en de praktische bekrachtiging van het principe van ‘vreedzame coëxistentie’ tussen vijandige politieke regimes), zijn er ook de mogelijke gevolgen voor de toekomst, die niet minder ingrijpend zijn; de overheersing van de staat in al haar vormen en in de vier uithoeken van de aarde; de hartelijke entente tussen al de machten ter garantie van het status quo van de macht en het privilege; de uitbreiding van de technologische rationaliteit over de hele planeet met de daaruit volgende onderdrukking door vervreemdende arbeid en zoetzure vruchten van de consumentensamenleving; intensieve en maximale ontwikkeling van de structuren van de autoritaire samenleving, omheen de twee polen van haar ideologische dynamiek: fascisme en stalinisme.

De Westerse samenleving, de derde wereld & de anderen!
In de dolle wedloop naar industrialisering, die tot het leidmotief geworden is van de hedendaagse geschiedenis van alle volkeren en alle systemen, heeft de Westerse samenleving een voldoende hoog niveau bereikt om een radicale verandering teweeg te brengen in de sociale politiek van haar regeringen. In naam van ‘internationale competitie’ en ‘nationale onafhankelijkheid’ blijft het economische het sociale niettemin voorafgaan in de rangorde van prioriteiten. Enkel in het geval van bewegingen die hun eisen voor betere lonen en arbeidsvoorwaarden over de grenzen van de legaliteit en de tolerantiegrens van het systeem heen kunnen tillen, worden bepaalde hervormingen en beperkte verbeteringen doorgevoerd. Maar daarachter schuilt altijd de intentie van integratie in het systeem van uitbuiting, van voortzetting van de bestaande orde en van een soepelere economische uitbreiding. Dat alles ten koste van een werkelijke vermenselijking van het individuele en collectieve leven, ten koste van ware democratie en echt communisme.
Ook in de derde wereldlanden is industrialisering het hoogste politieke goed geworden. Ondanks de revolutionaire verklaringen van de belangrijkste bewegingen voor ‘nationale onafhankelijkheid’ en ‘bevrijding’, die toentertijd hoge verwachtingen wekten onder de georganiseerde arbeidersklasse in Europa, heeft de derdewereld zich (net omwille van de onderwerping van de massa’s aan dit demagogische nationalisme) gekeerd om het pad van de Westerse kapitalistische ontwikkeling te volgen. En meer en meer wordt de integratie van de derdewereld met de andere Westerse naties een onbetwistbaar en onomkeerbaar feit.
De anderen waren, in hun tijd, Mao’s China, Noord-Vietnam en Castro’s Cuba. Maar we hebben gezien wat de economische logica, de strategie van de waarschuwing en de internationale samenwerking met Johnson en Nixon hebben kunnen teweeg brengen in deze revolutionaire bolwerken.

Revolutionaire groepuscules
Geconfronteerd met deze eensgezindheid van de verschillende autoritaire systemen, plooiden de meest ‘gepolitiseerde’ linkse groepuscules zich terug op meer bescheiden, minder radicale en meer geïntegreerde standpunten, hoewel ze daarbij niet hun bekende slogans (de kwaliteit van het leven, de mens en de samenleving veranderen), noch hun revolutionaire voorhoedeambities lieten varen. Misschien buiten hun wil om, hebben diegenen die zichzelf beschouwden als de meest rechtmatige erfgenamen van de internationale beweging van jeugdrevolte, de opslorping door het systeem een handje toegestoken. Naarmate de repressie eveneens minder venijnig werd, legden deze groepuscules zich een zelfdiscipline op (om niet toe te geven aan provocatie), die hen steeds dichter bij de legaliteit bracht. Tot op het punt dat men zich gelukkig prijsde tot de extreme vleugel gerekend te worden van het klassieke links dat volledig ingepakt zat in de reutemeteut van reformistische vakbonden en partijen van communistische, socialistische of zelfs democratische strekking… Hoewel ze dus nog steeds revolutionair genoemd werden, zijn ze zowel in praktijk als in vermogen opgehouden de negatie van de autoritaire orde te zijn. Enkel de marginale groupuscules die de revolutionaire bestaansreden niet hebben afgezworen, blijven nu over als de authentieke vertegenwoordigers van het ideaal van de autoriteitsontkenning. Deze bestaansreden houdt in dat men de revolutie in het heden beleeft, zoals mei ’68 op voorbeeldige wijze aantoonde. Enkel zij bleven het systeem bevechten. Enkel zij bleven de strijd, die de andere groepuscules, partijen en organisaties aan de grenzen van de legaliteit wilden binden, verder radicaliseren in de verschillende maatschappelijke geledingen.

Doelen
De leninistische invulling van de revolutie is niet langer een mogelijk alternatief. Daardoor heeft het anarchistische ideeëngoed aan belang en betekenis gewonnen. In de fabrieken, de buurten, de universiteiten en in het dagelijkse leven kent het revolutionaire activisme ontelbare rechtvaardigingen en evenveel uitingsvormen. De kapitalistische uitbuiting en de staatsrepressie vormen nog altijd, en meer nog dan voorheen, de dagdagelijkse essentie van alle autoritaire systemen: met hun onvermijdelijke keten van onrechtvaardigheden en eindeloze uitbarstingen van geweld en repressieve barbaarsheid, met hun morele ellende en hun culturele vervreemding. De doelen zijn nog steeds de revolte en de bevrijding in functie van de meest volledige verwerkelijking van de mens. Het doel is nog steeds de onmiddellijke aanklacht en het wakker schudden van de publieke opinie ten aanzien van de meest flagrante misbruiken en aanvallen op de ‘mensenrechten’, waar ook ter wereld. Het doel is nog steeds de repressieve solidariteit van de staten te confronteren met de solidariteit van de onderdrukten.

Oproep
In het licht van de revolutionaire demobilisatie van alle sectoren en staten, die de revolutie ooit als hoogste ideaal en doel voorop stelden; in het licht van de gecoördineerde inspanningen van de machthebbers om de fundamenten van hun privileges veilig te stellen; geconfronteerd ook met de bekrachtiging van het autoritair samenlevingsprincipe in zowel het Oosten als het Westen (ten koste van de onafhankelijkheid van het volk en de burgerrechten), vragen wij om een revolutionaire frontvorming en mobilisatie van al degenen die hun menselijke waardigheid weigeren af te zweren; van al degenen die geen vehikel voor vervreemding en macht willen zijn.
Al diegenen die het vergiftigde ideologische sektarisme en de hersenschim van de legale strijd overstegen hebben, raden we aan hun inspanningen af te stemmen op de onze en samen het revolutionaire activisme in al haar vormen aan te wakkeren. Verder verzoeken we hen de publieke opinie wakker te schudden en haar aandacht te vestigen op de strijd van volkeren, minderheden en individuen, die het slachtoffer zijn van onderdrukking en staatsrepressie (zoals gesteld in onze documenten, voorafgaand aan mei ’68).

Eén mei-groep - Internationale Revolutionaire Solidariteitsbeweging
1 mei 1973


Perscommuniqué

Tekst verdeeld onder persagentschappen en periodieken

Onvolledige en onjuiste persverklaringen betreffende de recente gebeurtenissen, verplichten ons ertoe wat bijkomende uitleg te geven over de doelen en karakteristieken van de ‘één mei-groep’.
In de nacht van 2 op 3 maart (1968) voerde de één mei-groep in verschillende Europese hoofdsteden een reeks acties uit, die gericht was tegen het diplomatische en militaire corps van de Verenigde Staten en de fascistische regimes van Griekenland, Spanje en Portugal. Acties als de ontvoering van Mgr. Ussia in Rome, de beschieting met machinegeweren van de Amerikaanse ambassade in Londen, de aanvallen op de Griekse en Boliviaanse ambassades in Bonn etc., waaraan de pers toentertijd een essentieel psychologische uitleg gaf, hadden twee belangrijke doelen:
1. via de persagentschappen een breed publiek informeren over de eisen die deze acties motiveerden;
2. doorheen deze eisen duiden op de tastbare realiteit van de ‘escalatie van terreur’ die zich wereldwijd verspreid onder het beschermheerschap van de VS en tegenover deze terreur een ‘tegen-escallatie’ plaatsen van een veelzijdige en veelgrondige rebellie.
Het gaat er duidelijk niet om tegenover het wereldterrorisme een ‘heldhaftig’ terrorisme te plaatsen. Doel is de uitbreiding van een offensieve beweging, die de passiviteit kan doorbreken, waarin regeringen ons (met toenemende hulp van wetenschappelijke methodes) willen onderdompelen.
De volkerenmoord van het Vietnamese volk, de onderwerping van Latijns-Amerika en de conflicten in het Midden-Oosten, die aangewakkerd worden door de moordenaars van het Witte Huis en het Pentagon…het zijn allemaal aspecten van een systematische inkapseling op wereldschaal. Ook in Europa vindt men aspecten terug van dit programma: de wezenlijke steun van Amerika aan de Griekse, Spaanse en Portugese dictaturen in ruil voor strategische basissen in het Middellandse zeegebied.
Wat de Westerse burgerlijke democratieën en de Oosterse ‘volksdemocratieën’ betreft; zij zijn druk zoekende naar nieuwe markten op hun kruistocht naar een ‘superconsumentensamenleving’. De Westerse financiële trusts en de Oosterse bureaucratische partijstructuren, ten slotte, sterken hun banden met dictatoriale regimes wars van elke humanitaire beslommering.
Op die manier bewegen privaat en staatskapitalisme (elk met zijn eigen accenten) zich schouder aan schouder naar hetzelfde einddoel. Als rechtvaardiging daarvoor roepen ze politieke of economische plannen in het leven voor ‘nationale onafhankelijkheid’ of ‘nationale expansie’, terwijl de derdewereldlanden in een aanhoudende staat van repressie en ellende gedrongen worden. Deze toestand vormt de belangrijkste bron voor grondstoffen en goedkope arbeid.
Ten aanzien van deze werkelijkheid menen wij dat veralgemeende revolutionaire actie tegen het kapitalisme en de heersende bureaucratieën (ook de Chinese) de enige openstaande optie is voor een uitgebuite mensheid die haar lot opnieuw in handen wil nemen.
Overal ter wereld schudden nieuwe generaties de mythe van ‘het vrije Westen’ en het ‘geconstrueerde socialisme’ (door een almachtige partij) van zich af. Hun strevingen nemen de vorm aan van een anarchistische revolutie en wij geloven dat enkel de internationale coördinatie van deze bewegingen een effectief tegengewicht kan bieden voor de wereldwijde samenwerking tussen de onderdrukkende krachten.
De strijd tegen de dictatuur in Spanje, Griekenland en Portugal; de strijd tegen het racisme in de Verenigde Staten en die tegen de ‘apartheid’ in Zuid-Afrika; de strijd tegen de slachting van het Vietnamese volk of tegen de slavernij in Latijns-Amerika: alle vormen ze bouwstenen van het wereldwijde gevecht tegen alle systemen van uitbuiting.

Maart 1968
Eén mei-groep
Beweging voor Revolutionaire Solidariteit


Operatie Durruti

Verslag van de arrestatie en de processen tegen vijf anarchisten, die door de Spaanse politie beschuldigd werden van het voorbereiden van de ontvoering van een Amerikaanse VIP in Spanje.

Op 28 oktober 1966 kondigen de Spaanse en de Internationale persagentschappen de officiële politieverklaring aan, die de arrestatie van vijf Spaanse anarchisten bevestigt: Luis EDO, 41 jaar; Antonio CANETE, 49; Alicia MUR, 33; Jesus RODRIGUEZ, 39; Alfredo HERRERA, 31.
Het officiële communiqué, dat geplaatst werd door de voltallige Spaanse pers, verhaalde het volgende:

“Een groep van vijf gewapende personen, die allen leden van de FIJL waren en de ontvoering van een voorname, buitenlandse personaliteit in Madrid planden, is aangehouden door de SIS [Servicio de Investigaciones Sociales, nvdv.]. De vijf personen en de wapens werden overgemaakt aan de Rechtbank voor Openbare Orde van Madrid. De groep werd voorgegaan door Luis EDO, voormalig secretaris-generaal van de FIJL in Parijs en lid van de groep die in april van dit jaar Mgr. USSIA, geestelijk raadgever van de Spaanse ambassade, ontvoerde in Rome.
De FIJL broedt reeds een tijd over een subversieve actie, die de aandacht van de internationale opinie op Spanje zou richten. Deze missie werd toevertrouwd aan EDO’s groep, wiens leden in Frankrijk gerekruteerd werden op basis van gedetailleerde instructies.
De geplande ontvoering vormt een vervolg op de ontvoering van Mgr. Ussia, die in april van dit jaar in Rome ontvoerd werd door de anarchistische groep ‘één mei’. De anarchisten planden deze keer een gelijkaardige ‘coup’ in Spanje met de bedoeling een sensationele campagne te lanceren tegen dit land. De briljante politieoperatie ving aan op 25 oktober met de arrestatie van Antonio Canete, die onder een valse naam reisde op de sneltrein tussen Madrid en Barcelona. Canete, die gearresteerd werd in het station van Saragossa, was welbekend om zijn strafregister als activist. Hij nam deel aan verschillende sabotageacties. Tussen zijn bezittingen vond de politie het huurcontract van een flat in Madrid – Paseo de Santa Maria de la Cabeza. Dit appartement vormde de uitvalsbasis van de groep en hier zou de buitenlandse VIP vastgehouden worden. Kort daarna zouden de andere leden van de groep in hechtenis genomen worden in deze flat.
Volgens Luis EDO’s verklaringen was het brein achter de operatie Octavio ALBEROLA, die in Parijs gebleven was. EDO kwam na de ontvoering in Rome naar Spanje om een persconferentie te geven over de operatie van de anarchistische ‘één mei-groep’ in Rome.
In het appartement, dat dienst deed als hoofdkwartier van de groep, vond de politie een ‘Sten-machinegeweer’, een automatische Luger, valse paspoorten en verschillende documenten die de opvolging van de ‘operatie Ussia’ in detail beschreef. Andere personen, die in verband staan met deze activiteiten, worden actief gezocht door de politie.”

Van zodra deze verklaring gepubliceerd werd, begonnen de reporters te speculeren over de mogelijke identiteit van de betreffende VIP. Ondanks zijn ontkenningen viel de naam van de Amerikaanse ambassadeur, Biddle Duke, verschillende malen.

Verklaring van de FIJL en de Eén mei-groep

Op 1 november kondigde de Agence France Presse in Madrid aan dat ze volgende verklaring van de FIJL ontvangen had:
“In verband met de recente arrestatie van vijf kameraden (de namen volgen) verklaart het Peninsulaire Comité van de FIJL het volgende:
1. Onze kameraden hadden de opdracht een actie uit te voeren, die de schijnheilige ‘liberalisering’ van het Franco-regime in het daglicht moest stellen. De actie lag in het verlengde van onze campagne voor de vrijlating van alle politieke gevangenen in ons land.
2. We bekrachtigen de volgende verklaring, die de ‘één mei-groep’ deed in een perscommuniqué en waarin de verklaringen van de ordehandhavers van Franco aan de kaak gesteld worden.
De Spaanse politie probeert de groep anarchisten, die vorige week gearresteerd werden in Madrid, op te zadelen met de ontvoering van Mgr. Ussia door de ‘één mei-groep’ in Rome.
Zoals jullie makkelijk zélf kunnen vaststellen, door het handschrift van deze nota te vergelijken met het handschrift van de verklaringen die in de tijd gegeven werden door de ‘één mei-groep’, hebben de gearresteerde kameraden in Madrid niets te maken met de ontvoering in Rome. Ook Mgr. Ussia zal dat moeten toegeven, wanneer hij geconfronteerd wordt met de gearresteerden. Het is bijgevolg totaal onwaar dat de Spaanse politie de ‘één mei-groep’ ontmanteld heeft.
We zijn bereid aan te tonen dat het fascistische regime van Generaal Franco liegt.
De ‘één mei-groep’ neemt, met dit bewijs in de hand, de krachtdadige beslissing haar campagne voor de vrijlating van alle politieke gevangenen in ons land voort te zetten.”

Eén mei-groep
31 oktober 1966

“Het Peninsulaire Comité van de FIJL roept met aandrang alle anti-fascistische organisaties, groepen en individuen op om hun protest op de been te brengen en te voorkomen dat het Franco-regime nog een nieuwe misdaad begaat.”

Spanje, 1 november 1966
Het Peninsulaire Comité van de FIJL

De verdediging

Kort na de aankondiging van de arrestatie van de vijf kameraden, verklaarde een nieuwsitem uit Madrid dat Sr. Jaime CORTEZO en Alfonso SEVILLA, beiden leden van de balie in Madrid, de verdediging op zich zouden nemen.
In een interview aan de buitenlandse perscorrespondenten verklaarde Sr. CORTEZO later dat de Rechtbank van Openbare Orde geweigerd had de verantwoordelijkheid over de dossiers van onze vijf kameraden op zich te nemen en ze doorgespeeld had aan de militaire overheden. Dat hield in dat ze in kortgeding gehoord zouden worden door een krijgsraad, waarin elke effectieve mogelijkheid tot verdediging hen zou ontnomen worden.

Persconferentie door Octavio Alberola – New York

Op 8 december telegrafeerde AFP vanuit New York een uitvoerig communiqué van een clandestiene persconferentie, die gegeven werd door Octavio ALBEROLA in een hotel in Manhattan. De tekst van de persconferentie luidde als volgt:
“NEW YORK, 8 december – Het anarchistische ‘commando’ dat op 24 oktober gearresteerd werd door de Spaanse politie wilde ambassadeur Biddle Duke niet ontvoeren. De bedoelde VIP was schout-bij-nacht Norman G. Gillette, oppercommandant van de Amerikaanse troepen in Spanje. Hij zou ontvoerd worden op 25 oktober, mocht de politie ‘Operatie Durruti’ niet ontdekt hebben.
Deze precisering werd vandaag verleend aan verschillende perslui in een hotel in Manhattan door Octavio ALBEROLA, die instaat voor het onderhoud tussen het Peninsulaire Comité van de FIJL en de Buitenlandse Delegatie. Alberola, die uit Madrid overkwam om deze persconferentie te houden (de eerste conferentie die de FIJL houdt in New York), deed eveneens uit de doeken hoe de ontvoering uitgevoerd zou worden. Op de weg van de Amerikaanse luchtmachtbasis van TORREJON naar Madrid zou een auto-ongeluk geveinsd worden. Schout-bij-nacht Gillette zou vervolgens overgeplaatst worden in een ander voertuig dat hem naar de hoofdstad zou voeren. Daar zou hij naar een flat gebracht worden, waar hij, in aanwezigheid van verschillende reporters, de lezing van een FIJL-document zou moeten bijwonen als ‘levend symbool van de Noord-Amerikaanse bezetting van Spanje’.
Vermits dit document niet publiek gemaakt was in Madrid wegens de ontdekking door de politie, las Octavio ALBEROLA het voor aan de pers in New York, na er kopieën van opgestuurd te hebben aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, U Thant, en aan alle delegaties van de VN-lidstaten.
In dit document hekelde de FIJL de ‘patriottische demagogie van de Franco-regering in haar aanspraken op Gibraltar en haar medeplichtigheid aan de agressieve plannen van de Noord-Amerikaanse krijgsmacht, die de militaire basissen in Spanje gebruikt als logistieke steunpunten voor haar oorlogszuchtige plannen’.
Octavio ALBEROLA duidde ook op volgende aandachtspunten:
1. Dat de algemene amnestie afgekondigd door Generaal Franco een farce was en dat er honderden politieke gevangenen vastzaten in Spaanse gevangenissen.
2. De Spaanse dictatuur heeft allerminst het democratische pad genomen en het referendum van 14 december zal daar niets fundamenteels aan veranderen.

Ondanks de ontdekking door de politie, heeft ‘Operatie Durruti’, wegens de weerklank van de actie, toch positieve resultaten gehad volgens de FIJL. De FIJL zal haar strijd dan ook actief voortzetten tot haar onmiddellijke doelstellingen bereikt zijn: de vrijlating van alle Spaanse politieke gevangenen en een einde aan de politieke vervolging met de mogelijkheden van vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging. In dat opzicht bevestigde Octavio Alberola met kracht dat de FIJL, zowel in als buiten Spanje, spectaculaire acties zal blijven uitvoeren. ‘Als deze acties in sommige gevallen al gewelddadig mochten zijn’, voegde hij er aan toe, ‘zullen er, net als bij voorgaande operaties, evenwel geen slachtoffers vallen’.
Afsluitend bevestigde hij dat de vijf gearresteerde anarchisten in Madrid op geen enkele manier deelgenomen hadden aan de ontvoering van Mgr. Ussia in Rome.” (AFP)

De dag waarop Octavio Alberola de persconferentie gaf, ontvingen alle delegaties die aanwezig waren op de Algemene Vergadering van de VN een nota van de Buitenlandse Delegatie van de FIJL en een document dat in het bezit was van EDO en gevonden werd door de Spaanse politie. Dit document zou de blauwdruk geweest zijn voor ‘Operatie Durruti’ en werd sindsdien ook doorgestuurd aan alle provinciale Spaanse overheden. Het document is wijdverspreid geraakt in officiële kringen en onder het volk.

Geschuifel tussen de militaire rechtbank en het Tribunaal voor Openbare Orde

Zoals eerder reeds vermeld, weigerde de Rechtbank voor Openbare Orde de zaak van onze kameraden op zich te nemen en werd ze overgeheveld naar de militaire overheden. Het regime hanteerde deze tactiek klaarblijkelijk om tijd te winnen en een stok achter de deur te hebben in geval van vergeldingen door de FIJL. Verscheidene weken na de overheveling naar het militaire tribunaal werd aangekondigd dat ook deze rechtbank de zaak weigerde te behandelen en ze op haar beurt doorschoof naar de Rechtbank voor Openbare Orde, die ten slotte dan toch de beschuldigingen opstelde. Deze werden bekend gemaakt op 9 februari; de aanklager eiste een gevangenisstraf van 15 jaar voor Luis EDO, Alicia MUR en Antonio CANETE en 6 jaar voor Alfredo HERRERA en Jesus RODRIGUEZ. De aanklacht luidde illegale vereniging (lidmaatschap van de FIJL), de intentie een ontvoering uit te voeren en wapenbezit. (AFP, 9 februari)

Internationale protesten

Van zodra de arrestaties plaatsvonden, volgde er een golf van protesten over heel Europa. Pamfletten en posters werden uitgedeeld in Frankrijk, België, Italië, Duistland, Holland, Zwitserland, etc. Ook volgende noemenswaardige acties vonden plaats:
Amsterdam: Op 30 oktober protesteren standvastige groepen van provo’s en anarchisten voor de Spaanse ambassade. De ruiten worden aan diggelen gesmeten en een antieken pistool wordt als symbool voor de terreur van Franco naar binnen geworpen. Ten gevolge van deze gebeurtenissen publiceert de Nederlandse pers artikels over de vijf gearresteerde anarchisten in Madrid. In de daarop volgende dagen worden meer dan 15.000 pamfletten en posters uitgedeeld in Amsterdam. Op 3 en 4 november vinden er nog betogingen plaats bij de Spaanse ambassade. Tijdens één van deze betogingen wordt een Italiaanse kameraad geïnterviewd door de Nederlandse radio. Twee weken later worden op het Provo Concilie resoluties goedgekeurd waarin de strijd tegen het Franco-regime afgekondigd wordt.
Milaan: Duizenden pamfletten worden gedurende de laatste weken van oktober verspreid in de hele stad. Op 31 oktober vindt er een protestdemonstratie plaats op het Dome plein. De dag daarop trekt een betoging door de stad. Er wordt een reproductie van een galg meegedragen om de omstanders eraan te herinneren dat het fascisme nog springlevend is in Europa.
Brussel: Duizenden pamfletten en posters worden begin november uitgedeeld in de ‘hoofdstad’ van Europa. Op zaterdag 19 november vindt een Provo happening ‘uit solidariteit met de vijf gearresteerde anarchisten in Madrid’ plaats op de Place Brouckère, in hartje Brussel. Er wordt een pamflet uitgedeeld dat aankondigt dat Brusselse Provo’s een eenakter zullen opvoeren en dat kosteloos, publiek en met deelname van de politie. In het stuk zouden de folteringen ten tonele gevoerd worden die de vijf Spaanse anarchisten te wachten zouden staan als Franco vrijspel kreeg. Het provotariaat verklaart de oorlog aan het Franco-regime dat tot op vandaag Middeleeuwse inquisitiepraktijken blijft hanteren; bewijs daarvan: de ophanging van twee jonge anarchisten, Delgado en Granados, in 1963.
Parijs: Meer dan 10.000 pamfletten en posters worden uitgedeeld. Op een bijeenkomst in de Mutualité, die bijgewoond wordt door verschillende linkse organisaties als protest tegen het Franco-regime, licht Daniel MEYER, voorzitter van de Liga voor de Mensenrechten, de situatie van onze vijf kameraden toe. Na de bijeenkomst demonstreren anarchisten voor de Spaanse ambassade waar ze ruiten aan diggelen smijten tot de politie hen uit elkaar drijft. Een solidariteitsbijeenkomst van de Spaanse Syndicale Alliantie vindt plaats in het Alhambra theater.
De Franco-repressie en de liberaliseringsfarce

De arrestatie en de ophanden zijnde rechtszaak van onze vijf kameraden valt samen met een woelige periode onder Spaanse arbeiders en studenten. Tegelijkertijd scherpt ook de politievervolging zich aan.
Luis EDO, Antonio CANETE, Alicia MUR, Jesus RODRIGUEZ en Alfredo HERRERA werden gearresteerd en zullen terechtstaan voor het plannen van een actie die wilde aantonen dat de ‘betogingen en de liberalisering’ van het Franco-regime niet meer zijn dan lippendienst. Daarnaast wilden ze met de actie ook de vrijlating van alle politieke gevangenen in de Spaanse gevangenissen eisen. Op hetzelfde moment werden honderden studenten en arbeiders gearresteerd omdat ze in de waan waren dat de ‘liberalisering’ een feit was. Er ligt een zekere ironie in deze gang van zaken. Niettemin tonen de gebeurtenissen aan hoe fout degenen waren die dachten dat een fascistische dictatuur zichzelf vreedzaam zou ‘liberaliseren’ op basis van zuiver democratische eisen voor fundamentele rechten.
De vele arrestaties van studenten en arbeiders om hun deelname aan vreedzame betogingen of aan de zogenaamde ‘vrije vergaderingen’ en de uitsluiting van de professoren die zich uitspraken tegen de politiebrutaliteiten of het regime tegenspraken, tonen duidelijk aan dat de Franco-dictatuur trouw blijft aan haar totalitaire aard en dat ze op geen enkele manier de democratische strevingen van het Spaanse volk zal bijtreden.
De blufferige hervormingen goedgekeurd door Cortes, de politieke schikking van het strafrecht, de nieuwe perswet en alle andere ‘democratische’ blauwdrukken die het regime aankondigt, zijn niet meer dan papieren publiciteitsstunts.
Studenten, arbeiders, universiteitsprofessoren en zelfs priesters worden dagelijks vervolgd en opgesloten voor het houden van onaangekondigde bijeenkomsten, het campagnevoeren tegen het Referendum, het uitgeven van oppositiebulletins etc.
Stuart CHRISTIE, die in September 1964 tot een twintigjarige celstraf veroordeeld werd op basis van een valse aanklacht van terrorisme, verblijft nog steeds in Carabanchel. Een recent verzoek tot clementie werd geweigerd en zo deelt deze twintigjarige Britse militant in het lot van vele andere democratische Spanjaarden.
Nu dreigt het regime de vijf anarchistische militanten te veroordelen tot nieuwe zware straffen.

Aubervilliers (Frankrijk)/Brussel
Spaans Revolutionair Comité
FIJL-Liaison Comité

Naschrift

De één mei-groep is een van de meest bekende anarchistische activistengroepen van de periode die hier behandeld wordt. Ze vertegenwoordigt de voortzetting van het werk van Sabate en het naoorlogse Spaanse verzet en legt de brug naar een volgende periode, waarin het revolutionaire activisme in vele landen (Duitsland, USA, Italië en Zuid-Amerika) samengesteld werd uit verschillende strekkingen. Sommige van deze stromingen waren autoritair-marxistisch – meestal maoïstisch, soms radencommunistisch, bij uitzondering trotskistisch – andere waren anarchistisch. In vele gevallen gebruikte de pers de naam ‘anarchistisch’ en blies ze de feitelijke deelname van anarchisten op (het anarchisme is nu eenmaal voor extreem-rechts wat het fascisme is voor extreem-links). Zo lijkt het er in Turkije vaak op dat alle activisten anarchisten zijn en alle anarchisten activisten, hoewel de anarchisten er een kleine (maar erg militante) groep zijn in vergelijking met andere stromingen.
De één mei-groep is volledig van anarchistische signatuur, hoewel ze veel minder scherp onderscheiden was van andere revolutionaire fracties dan de doorsnee anarchistische beweging. Ze zag haar belangrijkste taak in het bereiken van een revolutionaire situatie en streefde er daarbij naar de revolutionaire organisaties zo libertair mogelijk te maken. Dat gebrek aan scherpe afbakening vindt men duidelijk terug in haar communiqués.
Het onderscheid tussen het anarchistische activisme en het terrorisme van nationalistische en andere groeperingen blijkt duidelijk uit een vergelijking tussen de aanvallen van de één mei-groep met, bijvoorbeeld, de gebeurtenissen in Noord-Ierland, de Palestijnse guerrilla, of het onomstotelijke staatsterrorisme van zowat elk land. Voor anarchisten richt de strijd zich niet tegen mensen, terwijl dat voor nationalisten per definitie wel het geval is. Door het anarchistische activisme af te keuren, excuseert het marxisme de nationalistische terreur met gepaste fraseologie.
Voor regeringen moet het terrorisme natuurlijk grootschalig en legaal zijn en geen illegale ‘kleinhandel’. Grootschalige moord heet dan wettelijke oorlog – de strijd tegen de tirannie, individuele rebellie.
Het zou de doorsnee dagbladlezer kunnen verbazen dat de anarchisten systematisch ‘slechte pers’ kregen. Wanneer men een verslag zou doornemen van het anarchistische activisme van de laatste vijftig jaar, lijkt niets de aanhoudende zwartmaking van het anarchisme te kunnen rechtvaardigen, behalve dan doelbewuste propaganda. Denken we aan de pogingen Mussolini om te brengen, het standpunt in bolsjewistisch Rusland ten aanzien van de tirannie, het individuele en gewapende verzet in de Oekraïne, de veelvormige anti-fascistische strijd in Spanje en elders, de strijd tegen de tirannie in Zuid-Amerika enz. Wanneer men daartegenover de massale, psychopathische moordpartijen plaatst, die onuitwisbaar geassocieerd worden met het fascisme, vraagt men zich af waar de journalisten de mosterd haalden, wanneer ze de anarchisten per definitie behandelden als het zwaarste geboefte. Om nog maar te zwijgen over de grootschalige statelijke slachtpartijen in oorlogstijd of de binnenlandse onderdrukking door zowel kapitalistische als staatscommunistische machthebbers. Laten we dan ook de grootschalige brutaliteiten ten aanzien van elke oppositie, zélfs door naties die op zichzelf democratisch zijn, maar minderheden of volkeren onderdrukken, buiten overweging.
Deze karikatuur wordt de laatste jaren nog kracht bijgezet door de aard van een totalitair gandhi-isme, dat zichzelf beschrijft als ‘niet gewelddadig’ en daarmee al diegenen die niet dezelfde visie delen, veroordeelt als ‘gewelddadig’. De ‘geweldenaar’ is vanuit pacifistisch gezichtspunt natuurlijk iedereen die zich niet tot het pacifisme bekent. Maar de marginale anarcho-pacifistische cultus in Engeland en Amerika heeft onomstotelijk bijgedragen aan de verwarring tussen het anarchistische activisme en, zo je wil, elke andere vorm van terrorisme. Wie zichzelf beschrijft als ‘niet gewelddadige anarchist’, noemt daarmee alle anderen ‘gewelddadige anarchisten’. Mensen als Sabate of Durruti ‘geloofden’ niet in geweld. Als ze in geweld ‘geloofd’ hadden, hadden ze de falangisten of de Raquete wel vervoegd. Ze geloofden in het verzet tegen diegenen die hun geweld oplegden aan het volk. Dit verzet gaf hun activisme een gewelddadige inslag. Het was hun geloof in de libertaire menselijkheid dat ervoor zorgde dat dit gewelddadige activisme zoveel dichter bij het volk stond dan de strijd in de derdewereldlanden en de oorlogen van de grootmachten.

Albert Meltzer

Chronologie

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License