Revolutionaire Solidariteit

Daniela Carmignani, Pierleone Porcu, Aldo Perego en Alfredo M. Bonanno
Revolutionaire solidariteit

Brochure 13x17 cm - 28 p. - februari 2008

Originele titel: Revolutionairy Solidarity, Elephant Editions, London. Deze brochure bundelt een aantal teksten die op verschillende momenten verschenen zijn in Anarchismo.

Bestellen 1,5 euro

Downloaden
in PDF-formaat


Revolutionaire solidariteit


Inleiding

Het concept solidariteit wordt niet uitsluitend gebruikt en misbruikt door reformistische syndicalisten, humanitaire bewegingen en zélfs machthebbers. Ook veel anarchisten hebben het begrip tot in den treure uitgehold. De afvlakking van het concept openbaart een bijna kerkelijk symbolistische houding die ons geweten sust.

Tegeninformatie, propaganda en betogingen (echte bedevaarten) al wat de klok slaat, dan niets meer… een gevoel van machteloosheid ontstaat; een schadelijke frustratie die een gevoel van berusting rechtvaardigt. We komen tot de vaststelling dat alles wat de groepsmentaliteit en de aantallen sterk achtten, in elkaar stuikt.

Er verandert niets: we belanden in een vicieuze cirkel waarin we de Staat die we wilden bevechten vol berouw om onderhandelingen smeken.

Wanneer men zich ‘s avonds te rusten legt en niet meer gedragen wordt door de ‘groepskracht’, keren de opgesloten kameraden die men wilde ondersteunen en solidariteit wilde bewijzen, terug in een nachtmerrie die je niet kan ontvluchten.

Goed en wel! Zouden we onze solidariteit met gevangen kameraden dan als zinloos moeten opschorten?

Dat nooit! Een beweging die niet in staat is haar gevangen kameraden te ondersteunen, is gedoemd ten onder te gaan in weerzinwekkende folter.
We moeten de zaak anders gaan bekijken. Wat betekent het concreet om revolutionaire solidariteit te tonen? Het antwoord is eigenlijk helemaal niet zo moeilijk.

Solidariteit ligt in actie. De actie die gegrondvest is in iemands project en coherent en met trots uitgevoerd wordt; vooral in tijden waarin zelfs het openlijk uiten van je mening gevaarlijk kan zijn. Een project dat solidariteit uitdrukt in de vreugde van het levensspel; dat ons bevrijdt en de vervreemding, uitbuiting en mentale armoede teniet doet. Zo’n onderneming breekt oneindig veel ruimtes open waarin we ons via experiment en voortdurende actie kunnen richten op zelfverwezenlijking door opstand.

Zo’n project staat niet noodzakelijk in verband met de repressie die onze kameraden treft. Het ontwikkelt zich onophoudelijk en doet de sociale spanningen toenemen tot een kookpunt bereikt wordt dat de gevangenismuren vanzelf ineen doet stuiken.

Het project wordt zo een referentiepunt en een stimulans voor de gevangen kameraden die er op hun beurt zelf een referentie voor vormen. Revolutionaire solidariteit is de sleutel tot de vernietiging van alle muren. Revolutionaire solidariteit is de gelijktijdige uitdrukking van liefde en woede; het is iemands eigen opstand tegen het Kapitaal en de Staat.

Daniela Carmignani

Revolutionaire solidariteit

Er zijn vele manieren om solidariteit te betuigen met kameraden die door de Staat gecriminaliseerd worden, die telkens een directe uiting zijn van de wijze waarop je intervenieert in de sociale botsing in het algemeen.
Er zijn diegenen die solidariteit zien als sociaal dienstbetoon aan die of die kameraad. Ze sturen geld en kleren naar de gevangenis, gaan op bezoek enzovoort. Dit is puur humanitaire solidariteit die zichzelf ook vertaalt in de oprichting van verdedingscomités en hun campagnes die gericht zijn op het beïnvloeden van de publieke opinie.
Dan zijn er diegenen die solidariteit als een strikt politieke aangelegenheid beschouwen. Ze spelen met het maken van een hoop ‘onderscheiden’ die erop gericht zijn het beeld van hun eigen activiteit niet te compromitteren. Uit opportuniteitsredenen verdedigen en tonen ze solidariteit met diegenen die verklaren dat ze onschuldig zijn en niet met diegenen die de verantwoordelijkheid voor hun acties opeisen.
Nog anderen brengen onmiddellijk pamfletten en posters uit in formele solidariteit met de gearresteerde kameraad of kameraden – als ze zien dat er in termen van politieke propaganda iets te winnen valt. Ze tonen hun solidariteit met woorden, terwijl er in de praktijk niets van te bespeuren is.
Dan heb je nog solidariteit in de ideologische context. Dit is het geval voor de marxist-leninisten in hun versie van revolutionaire strijdende partij. Ze zijn solidair met diegenen die gelijkaardige posities hebben en houden afstand van diegenen die hun politiek-strategische lijn niet delen of erkennen. Vaak gebruiken ze censuur en ostracisme tegen diegenen die ze lastig vinden.
Wat bedoelen we dan met revolutionaire solidariteit?
Het eerste aspect is solidariteit zien als een uitbreiding van de opstandige sociale praktijk die je al hebt binnen de klassenbotsing. Solidariteit als een directe demonstratie van aanvalsacties tegen alle, grote en kleine, structuren van de macht die zich in je eigen omgeving bevinden. Want deze structuren moeten in elk opzicht beschouwd worden als verantwoordelijk voor alles wat er in de sociale realiteit gebeurd. En die dus ook verantwoordelijk zijn voor de criminalisering en arrestatie van kameraden, waar ze zich ook bevinden. Het zou kortzichtig zijn om de kwestie van de repressie tegen kameraden te herleiden tot iets dat louter te maken heeft met het legale en politionele apparaat. De criminalisering en arrestatie van kameraden moet in het licht van de gehele sociale strijd gezien worden, juist omdat dit net de haastige instrumenten zijn die door de Staat gebruikt worden om overal radicalisering te ontmoedigen. Hoe groot of klein ook, elke slag van de repressie maakt deel uit van de verhoudingen van de sociale strijd die bezig is tegen de structuren van de overheersing.
Het tweede aspect is dat alle revolutionaire kameraden principieel verdedigd moeten worden, wat de aanklachten van de legale en politionele apparaten van de Staat tegen hen ook zijn. In de eerste plaats omdat het erom draait hen uit haar klauwen te rukken; uit de ‘gijzelaarspositie’ waartoe ze herleid zijn. Daarenboven draait het er ook om de gelegenheid niet uit onze handen te laten glippen om de aanval te verhevigen tegen de ‘wet’ die dient om de uitdrukking van alle machtsrelaties binnen de bestaande orde te reguleren.
Het derde aspect gaat over de weigering de verdedigingslogica te aanvaarden die inherent is aan de grondwet, zoals bijvoorbeeld het probleem van de ‘schuld’ en ‘onschuld’ van de betrokken kameraden. We hebben redenen te over om hen sowieso te verdedigen. Niemand kan het politieke opportunisme in het andere geval verantwoorden. We kunnen en mogen onszelf niet zien als advocaten, maar als revolutionaire anarchisten die in oorlog zijn met de gevestigde sociale orde, op alle fronten. We willen deze maatschappij, van onder tot boven, radicaal vernietigen. We zijn niet geïnteresseerd in de gevestigde orde te veroordelen zoals zij met ons doet. Daarom beschouwen wij elk vonnis dat door de krengen van de Staat tegen revolterende proletariërs uitgesproken wordt, en meer nog als het kameraden zijn, als een vonnis tegen onszelf dat met alle middelen die we geschikt achten, gewroken moet worden, naargelang onze beschikbaarheid en persoonlijke voorkeuren.
Het vierde en laatste aspect gaat over onze houding tegenover gearresteerde kameraden. We blijven ons op dezelfde manier verhouden tot hen als toen ze niet in de gevangenis zaten. Dat betekent dat we revolutionaire solidariteit altijd verbinden met een radicale kritiek. We kunnen solidariteit betuigen, en doen dat ook, met gevangen kameraden zonder daarom al hun ideeën te delen. Diegenen die solidariteit betuigen met gevangen kameraden zijn het niet noodzakelijk eens met hun ideeën en visies; en vice versa. We steunen actief alle gevangenen kameraden, maar slechts tot op het punt waar hetgeen we doen voor hen niet in contrast of in tegenstelling komt met onze revolutionaire, opstandige manier van zijn. We hebben alleen maar een relatie tussen rebellerende sociale revolutionairen, geen handelsrelatie van meningen. We offeren niets van onszelf op, net zoals we niet van anderen verwachten dat zij dat doen.
Wij zien solidariteit als een vorm van medeplichtigheid; als iets waar we wederzijds plezier in kunnen scheppen. Op geen manier zou solidariteit een plicht of een offer mogen zijn aan de ‘goedheilige zaak’. Het gaat immers over onze zaak, over onszelf.
Daarom is revolutionaire solidariteit van primair belang in de ontwikkeling van je opstandige anarchistische actie; zo krijgt ze haar volle betekenis. Louter materiële steun zouden we geven aan elke vriend die in de gevangenis belandt.
Revolutionaire solidariteit maakt ten volle deel uit van ons bestaan als opstandige anarchisten. In dat opzicht hoort solidariteit dan ook een ononderbroken aandachtspunt te zijn. Simpelweg omdat ze geen onderbreking, maar een voortzetting en uitbreiding betekent van onze andere activiteiten.

Pierleone Porcu

De deugd van de folter

De gevangenis is een tastbaar territorium dat afgesloten en onderscheiden is van wat het sociale leven bepaalt en vertegenwoordigt. Als dusdanig lijkt deze ruimte een bijzondere plaats in te nemen in onze gedachten.

Als de wet een weergave is van de manier waarop de samenleving (zowel door fysieke kracht als door beeldvorming) gekozen heeft haar conflicten op te lossen, is de gevangenis datgene wat ons direct verplettert en onderdrukt. De vraag stelt zich hoe en waar we kunnen ingrijpen om een einde te stellen aan de wreedheden van het overleven. Daarbij kunnen we niet buiten het probleem van de vernietiging van zowel de gevangenis als de wet. Om paal en perk te kunnen stellen aan de wet moeten we ophouden in haar taal te spreken, hoewel die doorgaans gebruikt wordt om ‘machtsmisbruik’ aan te klagen. Door de wettelijke taal af te zweren, willen we zeker niet de mogelijkheid van de gevangene ontkennen om een rechtmatige behandeling te eisen wanneer hij misbruikt wordt door de cipier. Maar door zichzelf te beperken tot specifieke kwalen (de misbruiken van de cipier), zonder het gedrocht van de gevangenis zélf in vraag te stellen, wordt de gevangene in een perverse activiteit gedwongen: wat betekent het een recht op goede behandeling te eisen? Zou niet eender wie liever niet behandeld worden?

De andere kant van de wet
De wet is het recht van een individu om iets of iets anders te verkrijgen of te doen. Tegelijkertijd is de wet een geheel van teksten en legale praktijken. Die tweede functie omsluit en garandeert blijkbaar de eerste functie. De democratische procedure bestaat er dus altijd uit de wet op te vullen met rechten. Tegelijkertijd is de wet, zélfs wanneer we er voordeel uit trekken, een onteigening; een zoektocht naar onszelf in iets dat vreemd is aan onszelf. Maar wat definiëren de wetten nu eigenlijk? Een vrijheid die enkel in negatieve termen opgevat wordt: “mijn vrijheid begint waar iemand anders vrijheid eindigt.” Een visie op het individu als een territorium dat afgegrensd wordt door andere territoria. Een visie van kleine eigenaars, voorbodes van het befaamde “mijn lichaam behoort mij toe”. Niet toevallig ontbreekt de tijdelijke dimensie, als een fundamentele menselijke waarde, volledig in deze opvatting. Elk recht is van nature tegelijkertijd een principieel en praktisch uitsluitings- en ontberingsmiddel. Wie ‘recht’ zegt, zegt uitwisseling. De wet organiseert immers een uitgemeten herverdeling van rechten en plichten en schrijft, in geval van schade, de gepaste vergoeding voor. Een ‘recht’ behoort altijd toe aan een ellendige eigenaar, omdat hij een eigendomstitel nodig heeft voor iets dat hem kan ontnomen worden of iets dat hij kan verliezen. De wet is er altijd op gericht een gemeenschap te besturen, die niet in staat is tot zelfbestuur. Zonder de wet zou een dergelijke samenleving volledig ineenstorten.

De wet is ook een ideologie: een mentale en rationele constructie die een echte sociale functie van rechtvaardigheid moet verantwoorden. Die constructie krijgt vandaag de vorm van een precies gecodeerd meetinstrument dat bepaalt wat elk individu (ook het individu in staatsdienst) moet doen. De politie is gebonden aan erg strikte regels, die ze tegelijkertijd voortdurend moet overtreden om te kunnen functioneren. De wettelijke controle op de ordediensten is een farce: iedereen weet dat de politie bij de ordehandhaving bepaalde technieken gebruikt om druk uit te oefenen, die een rechter bijna altijd door de vingers ziet. De wet voorkomt geen buitensporigheden, of ze nu toegepast wordt op degenen die het onderzoek voeren, of op gewonde burgers. Ze perkt de buitensporigheden enkel in, zodat ze geen bedreiging zouden vormen voor de sociale orde en de instituties. Op dezelfde manier stelt de gevangenisstraf een grens aan de wraak van de tekortgedane partij. Deze grens wordt vastgelegd en toegepast door een derde partij “boven de andere partijen”. Dat is mogelijk omdat elke samenleving over normen beschikt die de machthebbers als argumentatieruimte laten, hun macht rechtvaardigen en eenstemmigheid tot stand brengen onder de uitgebuitenen.

De bijbel definieert niets, maar somt op wat iemand al dan niet zou moeten doen en rechtvaardigt deze opsomming met de onkenbare en ondoorgrondelijke goddelijke wil. Ook de moderne tijd geeft een definitie van de mens waarop ze haar sociale regels kan vestigen. De wet werkt net zo, alleen gebruikt zij het onderscheid tussen goed en kwaad als voorwendsel. Vandaar de onderverdeling in schuld en onschuld. Onschuld en schuld zijn attributen van het wettelijke mechanisme, vermits ze een oordeel bevatten dat de persoon in kwestie tot het hare zou moeten maken. Om de meest wrede daden (verkrachting, moord, foltering) te begrijpen en te beleven, hoeft men ze echter niet te veroordelen. Eender wie oordeelt, doet dat uit naam van iets dat de sociale relaties overstijgt die de veroordeelde daad teweegbrachten.

Net als de moraal dat doet in interpersoonlijke relaties, past de wet een vooropgestelde norm toe op een conflict of een gewelddaad om het trauma te voltrekken. De wet definieert het trauma om het vervolgens uit te drijven. In deze logica is het nodig een schuldige partij aan te wijzen. Deze partij is niet enkel verantwoordelijk, maar wordt doordrongen van schuld; haar hele wezen wordt schuldig. Dat proces wordt vervolledigd van zodra de wet niet enkel zegt te oordelen over de daad, maar de hele persoon in het licht van die daad gaat zien. Analyses van de beweegredenen, psychiatrische rapporten en persoonlijkheidstesten bekrachtigen deze verpersoonlijking van de schuld.

De wet en de democratie
De staatscontrole wordt groter naar gelang de rechten toenemen. Het is immers noodzakelijk ze te doen naleven en overtredingen ervan te bestraffen. De democratische samenleving heeft de neiging alles strafbaar te stellen. Ze beschikt over een artikel en een straf voor elke vorm van geweld, of het nu om verkrachting gaat, of om de ouder die een kind om de oren slaat. De uitbreiding van rechten is synoniem met de veralgemening van de criminaliteit. Er wordt wel eens beweerd dat het geweld verbannen is uit alle sociale relaties, maar die pacificatie versterkt enkel het monopolie op “wettelijk” geweld van de Staat (wellicht de ergste vorm van geweld). De wet roeit geweld niet uit, ze normaliseert het. Net als de democratie vormt de wet een filter op zowel intolerantie als geweld. Net als de democratie beroept de wet zich niet op kracht, maar hanteert ze de rede. Maar nét daarom heeft de wet ook brute kracht nodig. De discussie moet immers gevoerd worden onder haar (wettelijke) voorwaarden, anders zou ze zich niet kunnen uitdrukken. Op dezelfde manier baseert de democratie zich op de weigering van het geweld dat ze zelf teweegbracht en dat ze nodig heeft om haar voortbestaan te verzekeren. De wettelijke en democratische filter heeft ook gevolgen voor de radicale actie. Wanneer zo’n actie geconfronteerd wordt met een rechtszaak maakt de filter het onmogelijk iets voor te stellen dat niet wettelijk aanvaardbaar is. Dat kan echter geen reden zijn om niets te doen of spijt te betonen over acties die men deed. Het is eerder een reden om bewust tot daden over te gaan. Binnen de contouren van de wet zijn revolutionaire tussenkomsten immers onbestaande. Het wettelijke apparaat isoleert de beklaagde van de discussies die haar aanbelangen door middel van delegatie. De democratie delegeert de macht van haar onderdanen steeds aan haar eigen vertegenwoordigers: in dit geval aan advocaten.
Het schrijnende is dat, omdat de zitting publiek verloopt, men de indruk krijgt dat men de wet controleert, terwijl het eigenlijk de wet is die het publieke in haar klemmen houdt. Het beeld dat de rechtbank de wereld instuurt, heeft de vorm van één essentiële, eindeloos herhaalde boodschap: geweld hoort in staatshanden te zijn. Wanneer conflicten verwarring en onzekerheid teweegbrengen, is het de Staat die orde op zaken stelt. De Staat beschikt immers ook over het alleenrecht op de waarheid. Bijgevolg moet het triumviraat “politie - justitie - media” als één geheel geanalyseerd worden. Zélfs als het spel tussen de drie medespelers even stokt, is het nog in staat eender welk schandaal in zich op te nemen. Een schandaal ontstaat wanneer blijkt dat iemand de regels overtreden heeft. Maar zo’n aanklacht veronderstelt dat men het spel nog steeds meespeelt. Een echte breuk komt er pas wanneer men uit het spel stapt. Geen aanklacht, geen verblindende waarheid bevat op zichzelf de kracht om de bestaande sociale instituties en relaties te bedreigen.

De sociale gevangenis
Waarom nemen we dan de kwestie van de repressie en de wet in overweging?

Zeker niet omwille van het bestaan van de primaire, wezenlijke en voorbeeldige gruwel van de rechtbanken en de gevangenissen. We hebben geen uitspattingen van gruwel nodig om de hele samenleving in vraag te stellen. Anders zouden we de elementen die ons tot de wortels van de uitbuiting en de vervreemding leiden, uit handen geven. Meer nog, zo’n schaal van wreedheden kan men niet opstellen. De gevangene in het cachot, de soldaat die getraind wordt om in het slijk van de loopgraven te vechten, de arbeider die een werkongeval heeft, de boer die zestien uur per dag zijn grond bewerkt; elk van heen heeft een aantal goede redenen om in haar eigen omstandigheden de ultieme gruwel te herkennen.

Elke solide en efficiënte samenleving dekt bovendien de onderdrukkingsrelaties toe met de honing van gedeeltelijke bevrediging. Is de vermenselijking van de arbeid niet één van de permanent lopende programma’s van het Kapitaal? En in een ‘vrije’ en democratische samenleving volstaat het niet om simpelweg welvaart te produceren, men moet vooral ‘een job vinden’. Ook in de gevangenis zijn ze tot het besef gekomen dat niemand bij de pakken zou mogen blijven zitten: de gevangene zal een job toegestaan worden waarmee hij ‘zijn tijd kan verdienen’. Hij zal beweegruimte krijgen om ‘zijn tijd op te vullen’. De toegebrachte straf als alleenstaand concept is historisch en cultureel achterhaald. De subjecten die er aan de andere kant van de muur niet in slaagden hun bestaan te realiseren en te ‘veredelen’, hebben nu iets om handen dat zowel henzelf als de Staat aanzienlijke voordelen oplevert.

De klassenmaatschappij kan niet zonder gevangenissysteem, ongeacht het aantal gevangenen. De idee van het eventuele wegebben ervan is een onversneden illusie. Net als een economie die beheerd wordt door de basis waarin de loonarbeiders hun eigen uitbuiting zouden kunnen beheren (een gruwel de meest bloedige dictaturen waardig) een pure illusie is. De gevangenis heeft een symbolische functie die onmogelijk geschrapt kan worden. De opsluiting van enkelen herinnert aan het bestaan van de norm die geschonden werd, maar ze werkt ook als een referentiepunt; als het scherpe kantje van de grenzen die niet overschreden mogen worden.

De huidige samenleving wordt gekenmerkt door gemaximaliseerde onmacht en veralgemeende bijstand. Het hele bestaan heeft vandaag bemiddelaars nodig. Vandaar de vermenigvuldiging van publieke diensten waarvan de noodzaak verzekerd wordt door een netwerk van uitgelokte noden. De Staat vult de leegte van het bestaan op met instrumenten die ze gebruikt om controle uit te oefenen. Tegelijkertijd houdt ze structuren als de gevangenis in stand als sociale stortplaatsen. Natuurlijk kan diezelfde functie op andere manieren ingevuld worden. Een samenleving die in staat zou zijn zichzelf te hervormen, zou hetzelfde doen, maar aan een lagere (sociale en boekhoudkundige) kostprijs. Niettemin zou ze de functie op één of andere manier behouden.

Oppervlakkige kritieken, kritieken die zich het einde van de wet niet kunnen voorstellen, stellen dat de wet kan en moet behouden blijven, zelfs al wordt ze in het beste geval niet bekrachtigd. Ze stellen zich een samenleving voor zonder geweld en schrijven alle hedendaagse gewelddaden toe aan de gruwelen van de klassenmaatschappij. Dat is de wensdroom geweest van vele verlichte partizanen uit alle denkstromingen in hun verlangen naar een ‘perfecte’ wereld.

Als onderscheiden mechanisme voor conflictoplossing door beeldprojectie en uitsluiting van het individu, zal de wet nooit afgeschaft worden. Niettemin kunnen haar functies toevertrouwd worden aan een andere entiteit. Een entiteit die niet boven de mensen staat en goedaardiger, meer herroepbaar is. Een entiteit die ondergeschikt wordt aan verkiezingen, of die gecontroleerd wordt door een volksvergadering. Een spontane vorm van rechtvaardigheid met flexibele wetten of zelfs zonder enige wettekst, zou met andere woorden nog steeds een machinerie zijn die goed van kwaad onderscheidt, onafhankelijk van en in tegenspraak met de sociale verhoudingen. Het maakt ons niet uit of de rechter al dan niet een bureaucraat is en of het strafrecht onbuigzaam of aanpasbaar is. We willen de notie zelf vernietigen. Zelfs wanneer de wet op dagelijkse basis verandert naargelang de ‘evolutie van gewoonten’, blijft ze dezelfde functie behouden. Ongeacht de opiniemakers, blijft de stembusgang een zege voor de sociale orde. Net zo doet het er niet toe hoe de jury stemt; het bestaan van de wet betekent de overwinning van de wet. Ze heeft niet meer nodig dan dat.

Brave jongens en meisjes?
Het moderne wettelijke apparaat is extreem rationeel en wetenschappelijk. Het vestigt op pronkerige wijze haar superieure ‘onpartijdigheid’ doorheen de toepassing van procedures die tot op de milligram de mogelijkheden van de beklaagden en hun verdediging afwegen. Het apparaat kan het zelfs niet zo nauw nemen met de individuen die eraan onderworpen zijn: het controleert hen, het plundert hen tot op het bot, heeft de volledige macht over hun bestaan. Het bestaan van dit apparaat betekent een overwinning op zich, omdat het iedereen, ook degenen die er zich tegen verzetten, dwingt te spelen volgens haar regels.

Enkel de onverbeterlijke politiek-linkse dweper kan een strafvordering of een vrijspraak beschouwen als een overwinning of een nederlaag van de rechtvaardigheid. Niet voor niets is het diezelfde mens die weigert de wet als dusdanig te bekritiseren, die het wezen van de democratie, het fascisme, het antifascisme enzovoort niet begrijpt of aanvaardt. Net zoals ze deelnemen aan verkiezingen of het stemrecht voor migranten opeisen, pleiten ze voor arbeidersjury’s in plaats van ‘burgerlijke’ rechters. Hun gezichtspunt is niet dat van de vernietiging van justitie. Ze willen justitie democratiseren zoals ze dat met alles willen doen. Daarin ziet men echter al, tragisch of komisch genoeg, de reproductie van de karakteristieken van de justitie en het gevangeniswezen. Dergelijk proces vindt ook vaak plaats onder de uitgebuitenen zelf, wat wijst op de wijdverspreidenheid van het probleem.

Op bepaalde ogenblikken kan men zich verplicht voelen om het kamp van de vijand te betreden en in legale termen te argumenteren, maar die beslissing betekent nooit een overwinning. Bovendien laat men die taak beter over aan een advocaat. Bijvoorbeeld: een publieke actie die twijfel zaait, die de vogelverschrikker van een ‘wettelijke’ vergissing aan het tieren brengt en wat verdienstelijk werk van de advocaten tijdens de debatten… Dat kan de rechterlijke macht er zelfs toe dwingen niet al te zwaar te oordelen over de beschuldigden, maar dat neemt niet weg dat de wet in ieder geval volgens haar eigen regels gehandeld heeft door ons te dwingen die regels te respecteren. Bovendien sterkt een instituut dat haar eigen fouten toegeeft zichzelf. Op dezelfde manier is en blijft een rechtbank die vrijspreekt, of veroordeelt, nog steeds een rechtbank. Er zijn weinig plaatsen te bedenken waar de onterfden minder macht hebben dan in een rechtbank. Een uitzondering daarop zou kunnen ontstaan door de druk die een sociale beweging kan uitoefenen op de rechterlijke macht. Bijvoorbeeld wanneer een menigte zich verzamelt en de vrijspraak eist, net zoals een politiekantoor kan belegerd worden door honderden demonstranten die de vrijlating eisen van de gearresteerden, maar die druk komt altijd van buiten uit. De kracht van de uitgebuitenen vindt haar basis altijd ergens anders.
Het uitroeien van de overtuiging dat de enige manier om welwillend behandeld te worden door het wettelijke apparaat gelegen is in het aantonen van de sociale ongevaarlijkheid van degenen die eraan onderworpen zijn, is echter een moeilijke taak.

Natuurlijk, in theorie zijn we er allemaal van overtuigd dat de beste solidariteitsbetuiging ten aanzien van een verzetsdaad een andere verzetsdaad is. Velen klappen in de handen en prijzen een geslaagde actie en er is ook geen gebrek aan kameraden die bereid zijn deze stelregel in de praktijk te brengen en zo bij te dragen aan de veralgemening van het verzet. Elke dood van subversie overstijgt haar directe resultaat, zowel in goede als in kwade zin. Maar wanneer de boel fout loopt en de daders afgezonderd en aangehouden worden, lijkt bijna niemand op het idee te komen een gelijkaardige daad te stellen. De solidariteit concretiseert zich dan niet langer in onze actie, maar in de reactie op de acties van anderen, in dit geval, van de rechters.

En dus beslissen we af te wachten, het advies van de advocaten te aanhoren, de verklaringen van de gearresteerden te publiceren, de voltooiing van het onderzoek af te wachten. We kijken de kat uit de boom. Vroeger deden onze verlangens en onze pogingen ze te verwerkelijken ertoe. Nu is het zaak onze kameraden ‘vrij’ te krijgen.

We willen niet instrumenteel handelen: kameraden uit de bak krijgen, is ongetwijfeld onze voornaamste doelstelling. En toch moeten we de middelen die we willen gebruiken, durven evalueren en moeten we ons bewust zijn van hun aard en beperkingen.

En toch leggen we de gebruikelijke kritieken op de wet naast ons neer. We vergeten de strijdvaardige verklaringen van oorlog aan de samenleving en beperken ons tot schoonmenselijkheid, tot de vrijspraak van een onschuldige, de vrijlating van een zieke kameraad en beschouwen we, wat we in andere omstandigheden verzetsdaden zouden noemen, als kinderlijk kattenkwaad. Maar is dat echt wat we willen? Willen we echt een beroep doen op de humanitaire gevoelens van degenen die we verachten?

Geconfronteerd met de wet en de angst die ze teweegbrengt, lijken we niet veel meer te kunnen doen dan onszelf en wat we zeggen dat we verlangen, af te zweren.

Wanneer we ons in vrijheid bevinden, zijn we rebellen en revolutionairen. Eens we overgeleverd zijn aan de vijand doen we niet veel meer dan de onschadelijkheid van onze acties aantonen.

De macht zet subversievelingen en anarchisten omdat ze sowieso ‘sociaal gevaarlijk’ zijn. Moeten we ze echt afschilderen als onschuldige lammetjes om ze vrij te krijgen?

Zijn we cynisch? Verdedigen we de opoffering? Niets van dat alles. We worden eenvoudigweg getergd door een vraag die ons zorgen begint te baren - zijn we niet meer dan brave jongens en meisjes?

Aldo Perego

Enkele aantekeningen bij Sacco en Vanzetti

Natuurlijk staan het tijdsgewricht en de omstandigheden waarin de tragedie van Sacco en Vanzetti plaatsvonden ver van ons bed. Maar is de manier waarop de beweging voor democratie reageerde zoveel veranderd?

Waarom? Misschien door een gebrek aan heldere analyse en bepaalde misverstanden? Deze vragen zijn de aanleidingen voor deze aantekeningen. Waarom deze aantekeningen?

Ik lees ‘Acten van de studiedag over Sacco en Vanzetti’: de neerslag van een studiedag die gehouden werd in Villafalleto op 4 en 5 september 1987. Ik vraag mezelf af in welke mate de onschuld van deze twee kameraden tot op de dag van vandaag een rol speelt in de hele zaak. Had de internationale anarchistische beweging de twee kameraden ook bijgestaan als ze de verantwoordelijkheid opgenomen hadden voor het gebeurde of er onbetwistbaar verantwoordelijk voor gesteld werden? Wat zou de reactie in dat geval geweest zijn van de wereldopiniebeweging die de hele zaak toen op zich nam?

Natuurlijk is de geschiedenis niet opgebouwd uit hypotheses. Dat weet ik goed genoeg. Het is dan ook niet mijn ambitie een bijdrage te doen aan de geschiedenis van Sacco en Vanzetti. Ik koester een sterk wantrouwen ten aanzien van meer of minder professionele geschiedkundigen, net als ik de geschiedkunde zelf wantrouw en natuurlijk alle politici die er in goed vertrouwen naar verwijzen.
Aan de andere kant ben ik ervan overtuigd dat Sacco en Vanzetti vreemd waren aan de daden waarvan ze beschuldigd werden. Maar deze overtuiging is persoonlijk en heeft niets te maken met feiten die in een rechtsgang bevestigd of verduisterd kunnen worden. Ze weerhoudt mezelf en de enkelingen die mijn teksten lezen er ook niet van een aantal verontrustende vragen op te werpen.

Een onschuldige dood wekt meer woede
Natuurlijk moet het afschuwelijk zijn om onschuldig te sterven. Dat is zo omdat de morele waarde van rechtvaardigheid diepe wortels heeft in ieder van ons. Niet de verheiligde rechtvaardigheid van de proletarische revolutie die alles door elkaar schudt en de rekeningen vereffent in een collectieve opstoot van vernietiging, maar de technische, juridische, traditionele rechtvaardigheid. De oude, geblinddoekte rechtvaardigheid, die, eens ze ontmaskerd wordt, haar ellendige gelaat laat zien. Maar hoewel we over deze zaken gelezen hebben en er ons bewust van zijn, blijven we ervan overtuigd dat de rechtvaardigheid haar werk zou moeten doen. Jezus Christus! Hoe kan je nu twee onschuldige mensen de dood injagen! De heilige verontwaardiging van zovele anarchistische kameraden gaat hand in hand met de wereldlijke verontwaardiging van communisten, democraten en possibilisten van elke denkbare kleurschakering. De glorierijke kruistocht van links verzamelt zich eenstemming telkens wanneer de namen Sacco en Vanzetti vallen. Wat hen onderling verbindt, is precies de algemeen en objectief rechtvaardige vraag van de onschuld. Maar de woede die eraan ten gronde ligt; de woede om twee kameraden die door de Staat vermoord werden, mag ons er niet van weerhouden bepaalde andere problemen aan te kaarten.

De ongelegen aanwezigheid
Het lijkt me dat vele democratische personaliteiten (de artistieke en literaire, meer nog dan de juridische of academische) een grote bijdrage geleverd hebben aan de verspreiding van de Sacco en Vanzetti-’zaak’. Dat leidde tot een wereldwijde propagandagolf, maar verlaagde eveneens het niveau van het conflict dat toen ongetwijfeld plaatsvond in Amerika. Dat gebeurde vooral in de rechtbank zelf: te veel gepraat, te veel scène, te veel democratische journalisten, te veel politici. En die voortgaande, perverse ontwikkeling heeft zich doorgezet tot op de dag van vandaag, met recuperatiepogingen van de mededinger naar het Witte Huis, Dukakis.

Maar hoe beslis je er anders over? Neem het geval van de piazza Fontana (1967 - een bom in de Banca d’Agricultura in Milaan doodt 17 mensen. Anarchisten worden beschuldigd van deze slachtpartij door de Staat, die door de hele linkerzijde verworpen wordt ). Had je in die situatie de Communistische Partij kunnen zeggen op te hoepelen en haar steun in te trekken? Als anarchisten al het mogelijke doen om hun propaganda te verspreiden, mensen te betrekken en gehoord te worden door het grootst mogelijke aantal mensen, hoe kunnen ze dan de samenwerking weigeren van politieke en intellectuele krachten, zelfs al beseffen ze goed genoeg waar die samenwerking toe leidt? Het is geen eenvoudig probleem. Had men in Sacco en Vanzetti’s tijd de steun kunnen weigeren van mensen als Sinclair Lewis, Eugene O’Neill, Walter Lipman, John Dos Passos, om nog maar te zwijgen van de Roman Rollands, Thomas Manns, Albert Einsteins enzovoort die wereldwijd de onschuld van de anarchisten verdedigden? Ja, die weigering zou moeilijk gelegen hebben.

Maar ik wil niet te uitgebreid ingaan op het gerechtvaardigde perspectief dat de kameraden enkel verdedigd hadden mogen worden binnen de anarchistische beweging, met propaganda die zich beperkte tot de motivatie van die beweging. Dat er enkel externe krachten toegelaten hadden mogen worden die de kwestie binnen die grenzen zagen. Ik wil enkel duidelijk maken dat het soort samenwerking die opgelegd wordt door raadsman Moore noodzakelijkerwijze de goedkeuring moest wegdragen van het Verdedigingscomité en de twee gevangen kameraden. Het was niet te voorzien dat de onschuld van de twee zo benadrukt zou worden en hun principiële schuld door hun strijdvaardigheid en hun betrokkenheid bij een specifiek deel van de Amerikaanse en internationale anarchistische beweging zozeer naar de achtergrond gedrongen zou worden. Dat was de prijs die betaald moest worden voor de samenwerking. Er kon immers op de mogelijkheid gespeeld worden, en dat gebeurt ook vandaag nog, dat het om twee immigranten ging; twee eerbare arbeiders. Het onderlijnen van die nationalistische en klasse-elementen leverde zeker resultaat op in die tijd, maar wierp geen licht op de anarchistische en revolutionaire individualiteiten van Sacco en Vanzetti.

Was de aanwezigheid van internationaal ‘links’ dan doorslaggevend om hun leven te redden? Men moet wel tot het besluit komen dat daar niets van aan is, vermits ze ondanks alles toch vermoord werden. Bovendien sloot de aanwezigheid van breed ‘links’ eens te meer uit dat hun anarchistische activiteit in het daglicht zou komen te staan.

Wat was er dan gebeurd als men die steun had afgewezen? De twee kameraden waren dan verdedigd geworden op dezelfde manier als anderen die naar het schavot gevoerd werden. Sommigen schuldig, anderen onschuldig. En hier komen we bij de centrale vraag: heeft het onderscheid tussen ‘schuld’ en ‘onschuld’ wel enige zin?
Ik ben er eerlijk gezegd niet uit. Ik herlas de ‘Acten’ waarover we het hier hebben en kwam tot de vaststelling dat zowel Sacco als Vanzetti bijdragen leverden aan de ‘Cronaca Sovversiva’. Ze moeten zich dus bewust geweest zijn van Galleani’s positie aangaande dit probleem. Het feit dat ze ‘onschuldig’ waren, betekende niet dat ze de juridische piste van ‘onschuld’ volledig aanvaardden, ten minste niet zoals die piste ontwikkeld werd tijdens het proces. Ik deel daarom de mening van Pedretti waar hij schrijft dat: “Bartolomeo Vanzetti geen onkritisch, eendimensionaal persoon was. Hij wees het mechanisme dat zijn nederlaag tot het bittere einde toe tot iets heldhaftigs maakte, af. Hij was in het diepst van zijn hart een communistische anarchist, die zijn politieke keuzes en zijn levenskeuzes met diepe overtuiging en trots uitdroeg… feitelijk heeft hij nooit zijn haat verborgen voor de onrechtvaardigheid waaraan hij onderworpen werd, noch verborg hij zijn verlangen zich te wreken.” (p. 130). Op een manier was er, eens de verdedigingsstrategie gekozen was, geen weg meer terug. De strategie (opgelegd door de ‘angstige progressieven’, die de belangrijkste aanhang van Sacco en Vanzetti vormden) moest tot het bittere einde uitgezeten worden met als ultiem gevolg dat hun anarchisme nog slechts tussen de lijnen afgelezen kon worden.

‘Onschuldig’ of ‘schuldig’
Het feit dat Sacco en Vanzetti vermoord werden, hoewel ze duidelijk onschuldig waren, bewijst slechts één ding: dat het concept van schuld en onschuld geen objectief gegeven is, maar een meeteenheid die opgelegd wordt door de klassenstrijd. De wettelijke technieken en politieprocedures die uitmaken of een persoon al dan niet schuldig is, maken deel uit van de cultuur van de macht. Voor een anarchistisch revolutionair betekenen de procedures die aangedragen worden als logisch ‘bewijs’ helemaal niets. Voor zo iemand is het revolutionaire bewustzijn doorslaggevend, niet de bewijslast van een situatie die geënsceneerd werd door een vijand die de regels van het spel naar believen maakt en breekt. Voor een ‘democraat’ daarentegen is er een glashelder onderscheid tussen schuldig zijn en onschuldig zijn. Schuldig is diegene die op een specifieke manier de wet overtrad in omstandigheden die aan hem worden toegeschreven en tegen wie een wettelijke procedure wordt ingesteld. De onschuldigen daarentegen, zijn diegenen die de misdrijven waarvan ze, voor uiteenlopende redenen, beschuldigd werden, niet gepleegd hebben.

Het merendeel van diegenen die nog steeds huiveren bij het lot dat Sacco en Vanzetti overkwam, doen dat omdat deze kameraden onschuldig waren. Ze voerden de overval en de moorden waarvan ze beschuldigd werden en waarvoor ze op de stoel belandden niet uit. Een kleine minderheid, waartoe zeker anarchisten behoorden, huiverden niet enkel omwille van de onterende en ongeloofwaardige manier waarop de aanklager erin slaagde hun verantwoordelijkheid voor de feiten staande te houden, maar omdat Sacco en Vanzetti vermoord werden door de Staat. Zou de verontwaardiging waarover we het hebben er ook geweest zijn indien de twee anarchisten op een waardigere manier berecht geweest waren (vanuit het gezichtspunt van de bewijsvoering) en aan het licht zou komen dat ze de overval wel degelijk gepleegd hadden? Voor die minderheid, die zich om een of andere reden niet bekommerde om hun objectieve onschuld, zou de verontwaardiging staande blijven. Niettemin zijn we er zeker van dat de gebeurtenissen dan heel anders hadden uitgedraaid.

Het merendeel van degenen die een respectabele positie bekleedden, hadden dan voor een straf gepleit en dat is begrijpelijk. Aan de andere kant zou een kleine minderheid van onder andere anarchisten, zoals Galleani, gesteld hebben dat het er niet toe deed of ze schuldig dan wel onschuldig waren.
Indien Sacco en Vanzetti echt verantwoordelijk geweest waren voor deze daden, was er slechts een bescheiden verdediging geweest onder kameraden, zoals die er een tijdje voor Sacco en Vanzetti was geweest voor Ravachol bijvoorbeeld. Aan de andere kant kunnen kameraden die zichzelf in de onteigeningsoptiek plaatsen, er niet van uitgaan dat ze een beweging achter zich hebben, ongeacht de objectieve omstandigheden en het niveau van theoretisch bewustzijn binnen die beweging.

Waarom mogen we zoiets niet verwachten? Er zijn minstens twee goede redenen te bedenken. Ten eerste omdat de beslissing bepaalde acties uit te voeren altijd een persoonlijke beslissing is: een beslissing die in goed als in kwaad gedragen moet worden door individuele kameraden in een volwassen bewustzijn. Dat is niet anders bij acties die gericht zijn op een uitbreiding van bepaalde revolutionaire instrumenten. Ten tweede, omdat een beweging, zelfs een revolutionaire beweging, zich moet ontwikkelen; uiteenlopende meningen omvat en bepaalde rechtmatige reserves heeft, die niet van vandaag op morgen van tafel geveegd kunnen worden. Vanuit dat perspectief - wat mij betreft een juist perspectief - is er niets vreemds aan een zekere afstand te nemen ten aanzien van zulke gebeurtenissen. Daarmee maak je enkel duidelijk dat de kwestie ver van je bed staat. Waarom ook zou iemand zich na de feiten met iets moeten inlaten dat zijn goedkeuring niet wegdraagt? De enige bekritiseerbare positie is die van de moralist, die noodzakelijkerwijze in het vaarwater van de machtsmoraal terechtkomt. Een moraal die geproduceerd en opgelegd wordt door de bazen.

Deze korte overpeinzing zou ons moeten helpen om een beter zicht te krijgen op uiteenlopende situaties. In de eerste plaats overwogen we de situatie van Sacco en Vanzetti. Als iemands onschuld niet meer is dan een externe factor, waarvan al dan niet sprake is - en in het geval van de twee vermoorde Amerikaanse kameraden was er wel degelijk sprake van onschuld - dan zouden kameraden in alle gevallen gesteund moeten worden, zelfs als ze ‘schuldig’ zijn. Als de zaken er zo voor staan, kunnen we niet aan brede frontvorming doen als kameraden onschuldig zijn, om onze steun vervolgens te beperken tot een klein deel van de anarchistische beweging als kameraden ‘schuldig’ zijn. De kwestie zou, ten minste op een theoretisch niveau, op dezelfde manier behandeld moeten worden, als we toegeven dat er enkele sprake kan zijn van ‘schuld’ en ‘onschuld’ binnen de logica van de macht.

Hoe kunnen we onszelf loswroeten uit dit dilemma? Dat valt eigenlijk best mee. We zouden altijd moeten uitgaan van de bijkomstigheid van het technische aspect. Als kameraden beschuldigd, opgesloten en zelfs vermoord worden, gebeurt dit onafhankelijk van de gerechtelijke debatten. De rechtsgang is bijkomstig voor ons, omdat de beschuldigden anarchisten zijn. We kunnen niet toelaten dat de verdedigingscampagne zich toespitst op juridisch-technische elementen.

Veel kameraden denken, vaak in goed vertrouwen, anders over deze zaken omdat ze ten prooi vallen aan de banaliteit van het heersende gedachtegoed. De aanspraak op objectiviteit is één van de hoekstenen van de machtsfilosofie.

We moeten ons hiervan bewust zijn omdat de aanspraak op objectiviteit ons altijd overvalt en opduikt op de meest onverwachte momenten. Het is één van de vele mythes die aan de basis liggen van het wetenschappelijke denken, zoals het tot stand kwam in de Renaissance: de werkelijkheid is iets dat op een precieze manier kan bepaald worden. In de woordenschat van Galilei: een rationalisme dat herleid wordt tot beschrijving en niet langer tot een wezensbepaling (een essentie).

Het hedendaagse recht is een waardige erfgenaam van het verlichtingsrationalisme: het stelt nog steeds dezelfde ‘zekerheden’ voorop. Ook vandaag zijn komische ‘reconstructies’ en gelijkaardige zaken gemeengoed in de rechtsgang. We zijn zo gewend geraakt aan deze denkwijze dat we ze nauwelijks nog opmerken.

Als we stellen dat Sacco en Vanzetti niet onschuldig waren, maar integendeel schuldig en wel omdat ze anarchisten waren, voegen we een vreemd element toe aan de rechtszaak, die beweert objectief (en daarom kwantitatief) te zijn. We voegen iets toe dat vreemd is aan het proces zelf (of ten minste aan de justitiële wetenschap) omdat het iets kwalitatief is.

De werkelijkheid is nu eenmaal het complexe ding dat niet herleid kan worden tot een resultaat van een wettelijke procedure. Zulke procedures zijn altijd willekeurig. Wettelijke procedures zijn gebaseerd op kracht en macht, nooit op bewijslast of logica.

Een moeilijke denkwijze zeg je? Misschien wel, ja. Maar eens je ze hanteert, zal ze je niet meer loslaten.

Alfredo M. Bonanno

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License