Vernietig het werk, vernietig de economie

Alfredo M. Bonanno
Vernietig het werk, vernietig de economie

Brochure 13x17 cm - 88 p. - 2006

Bestellen 1,5 euro

Downloaden
in PDF-formaat


Vernietig het werk, vernietig de economie

Alfredo M. Bonanno


Deel één

  • Inleiding
  • Vernietig het werk
  • Laten we met de voeten op de grond blijven, alstublieft
  • Ruimte en kapitaal
  • Zelfbeheer

Deel twee

  • Onvrijwillige aspecten van vrijwilligerswerk
  • De nieuwe democratie
  • Geen crises meer

Deel drie

  • Fabriek en kwaliteit
  • Gestroomlijnde productie
  • Een kleine man in Singapore
  • De ethische bank
  • Werkloosheid in Italië… of waarom niet alles ontploft

Deel vier

  • Een miljoen jobs
  • Vaarwel aan eisen
  • De betekenis van een betekenisloze gebeurtenis
  • Wereldoverheersing in een paar woorden

Inleiding

Het oude arbeidsethos is verdwenen. Ook de verouderde massieve structuren van het kapitalisme die een permanent producentenleger vereisten, zijn verdwenen. Toch heeft werk nog steeds meer voeten in de aarde dan louter overleven. Miljoenen mensen wedijveren nog steeds voor het privilege om zich dag na dag, jaar na jaar te schikken naar de vereisten van het kapitaal en lichaam en ziel af te staan in ruil voor een loon. Je eigen verlangens tegemoet treden en de middelen creëren om ze te verwezenlijken zou als alternatief wel eens heel wat verrassingen en onverhoopte opties met zich mee kunnen brengen. Een job, hoe saai of vermoeiend dan ook, is de gemakkelijke uitweg. Een job geeft structuur aan onze dag en ordent onze verwachtingen. Een job vult onze zakken net genoeg voor onmiddellijke, maatschappelijk aanvaarde bevrediging van onze ‘behoeften’. Maar ook net genoeg om elke spontane oprisping van haat voor het systeem dat onze tijd en levens rooft te neutraliseren…

De gevaarlijke mix van haat en afhankelijkheid van werk verstikt het individu en reduceert het leven tot een boekhoudkundig probleem. ‘Vrije tijd’ blijkt niet meer te zijn dan een negatieve hoeveelheid uren tussen de werkdagen tot zelfs maanden of jaren tussen de verschillende jobs. We overleven die ‘vrije tijd’ door ons te laven aan een aantal vaste rituelen. Shoppen, tv-kijken, vrijwilligerswerk en avontuurlijke vakanties naar verre streken en onbekende eilanden vullen de hiaten op. Deze rituelen verhinderen dat beklemmende gevoelens die er ons wel eens zouden toe kunnen verleiden het hele systeem in vraag te stellen, de kop opsteken. En als niets meer baat, als de onverdoezelde kwelling en haat de overhand krijgt, staan de gedienstige witte jassen van het kapitaal klaar om ons een injectie met de nieuwste ‘hersteldrugs’ toe te dienen. Drugs die geen ander doel hebben dan het teweegbrengen van de kille blik van onverschilligheid.

Technologische ‘vooruitgang’ begon met het misvormen van menselijke wezens in ellendige, miserabele arbeidsters (wat nog steeds het geval is voor de miljoenen mensen die instaan voor de productie van de primaire behoeften van de globale economie), daarna begon de transformatie in geschoolde arbeidsters met toegang tot consumptie. Nu kunnen we spreken van ontwortelde, flexibele ‘human resources’ die beschikken over een klantenkaart bij McDonald’s, flexibele werkuren, credit cards en zelfs leningen en aandelen in het bedrijf. De essentie van deze nieuwe slavernij ligt in de hypotheek die het kapitaal genomen heeft op het leven zelf. En iedereen die twijfelt aan de ethiek van deze werkelijkheid kan soelaas vinden in haar ‘alternatieve’ hokjes. Vrijwilligerswerk, ‘alternatieve banken’ en ‘zelfbeheerde’ bedrijven gaan samen met hongersnood, massamoord en vernietiging van de planeet. Allemaal onmisbare componenten van het post-industriële kapitalisme.

Betaald niet-werk (een werkloosheidsuitkering), dat instaat voor de wraakroepende productie van sociale vrede, is ook een job en een essentieel onderdeel van het systeem waarbij de grotere ‘vrije tijd’ (natuurlijk altijd in de schaduw van werk) wordt bezoedeld door een beperking van de bewegingsvrijheid (door een gebrek aan geld en sociale status). Zelfs bankovervallen en diefstal blijven binnen de logica van het kapitalisme als de dader nog geen eigen specifiek project op handen heeft. Terwijl we vroeger hier en daar onze levens (in tijd en ruimte) heroverden door sabotage en absenteïsme, hebben we nu een volledig nieuw creatief project nodig. Een project dat vertrekt vanuit de vernietiging van werk, zowel subjectief als objectief. We hebben tijd nodig om na te denken over wat we willen doen met onze levens. We hebben ruimte nodig om de noodzakelijke middelen voor de verwezenlijking ervan te vinden, door individueel en collectief te experimenteren. Een leven zonder controle en restrictie, een avontuurlijke zoektocht naar het absoluut andere, maakt de volledige vernietiging van niet alleen ‘mijn’ werk, maar van het hele concept van werk en economie als basis voor menselijke relaties noodzakelijk.

Als we werk als werkelijkheid uit de weg willen ruimen, volgt daaruit dat we de industriële arbeidersklasse als bevoorrechte subject van de revolutionaire strijd tegen uitbuiting en onderdrukking verwerpen. Gereduceerd in aantal, verraden en achtergelaten door de vakbonden en als klasse uiteengevallen door mobiliteit en nieuwe technologieën, zijn de overlevenden een gemakkelijke prooi geworden voor misleidende vormen van controle over hun handelen en denken. Ook toegang tot krediet en consumentisme leverden hun bijdrage tot de existentiële desintegratie van het proletariaat.

Samen met de verdwijning van de arbeidersklasse als stuwende kracht in de strijd tegen het kapitaal verdwijnt ook het concept van de crisis. Vroeger werd ‘de crisis’ beschouwd als een exact aantoonbaar moment van economische ineenstorting en verwarring die de voorbodes zouden zijn van de revolutie. Zelfs onder anarchisten nam dit hardnekkige geloof een vooraanstaande plaats in. Op een dag zou de crisis komen. Het was niet meer dan een kwestie van tijd. Verspreiding van anarchistische ideeën en propaganda was het enige dat ons te doen stond in afwachting van het grote moment. We weten nu dat crises niet bestaan, niet omdat de wereld in perfecte harmonie en orde is, maar integendeel in complete verwarring en wanorde verkeert. En als het kapitalisme overleeft door zich aan te passen aan de chaos van de economische werkelijkheid, dan valt er niet langer te leuteren over planning en economische ‘wetten’ of over klassenstrijd als iets dat afwisselende fases kent. Uiteraard zijn er periodes van grotere of lagere intensiteit in de strijd tussen uitbuiters en uitgebuitenen, maar op geen enkele manier kunnen we meten of voorspellen wat we mogen verwachten. We moeten tot de conclusie komen dat de tijd altijd rijp is voor de aanval. Alleen de middelen die we kiezen en de specificiteit van de situatie veranderen.

Een grondige reflectie over zulke vragen kan ons destructief project versterken en het meer focus geven. De analyses die hier nu gepresenteerd worden in de vorm van een verzameling van essays, waren oorspronkelijk een bijdrage aan het levendige debat dat in Italië woedde op het moment dat ze werden geschreven. Het toonaangevende artikel ‘Vernietig het werk’ was een pamflet ter voorbereiding van een gelijknamige meeting in Turijn die werd bijgewoond door verschillende anarchisten uit Italië en daarbuiten.

Deze eerste analyse toont aan hoe in het recente verleden de strijd tegen werk in feite binnen de grenzen van het kapitaal werd gevoerd. Arbeidsters ‘stalen tijd’ van hun bazen binnen de fabrieksmuren. Er werd geëxperimenteerd met alternatieve vormen van productie. Pogingen tot zelfbeheer waren de orde van de dag. Maar uiteindelijk bleef iedereen binnen de kwantitatieve dimensie. Iedereen bleef opgesloten in het beperkte kader van de werkomgeving. De nieuwe technologieën veroorzaakten een desintegratie van de identiteit van de arbeidster. Vele strategieën die de arbeidsters vroeger aanwendden in de strijd tegen hun levensomstandigheden worden nu door de bazen zelf geïmplementeerd. Ons discours moet zich daarom tegen werk keren om een kwalitatief en destructief project te worden voor de onmiddellijke transformatie van het leven. Zomaar wat doen zal de weg banen voor vrije actie, een weg waar we alles nog zullen moeten bedenken en uitvinden.

De ondersteunende artikels die zich buigen over verschillende aspecten van de hierboven genoemde economie geven een ruim inzicht en betekenen een aanzienlijke hulp om de nieuwe maskers van het kapitalisme af te rukken.

Naar mijn mening verdienen de hier gepresenteerde artikels zorgvuldige overwegingen. Ik twijfel er niet aan dat de complexiteit van deze analyses, die er zeker niet op verbetert door de beperkingen van een vertaling, een zekere inspanning vraagt. Toch zou deze inspanning wel eens beloond kunnen worden met een grotere helderheid en dieper inzicht, vooral wat de sectoren betreft die ‘alternatief’ beweren te zijn en alleen maar een verwarrende façade optrekken voor de essentie van het probleem.

Er is geen plaats meer voor twijfel over de kwestie van werk. De tijd is gekomen om vol vreugde te beginnen aan de vernietiging van de politie in onze hoofden en de vernietiging van alles dat ons doet revolteren, terwijl we zonder meewarig achterom te kijken onze eigen regels maken en breken in de dringende taak van verwoesting.

Jean Weir
[Uit de Engelse uitgave van Elephant Editions, Let's Destroy Work]

Vernietig het werk

Werk is een onderwerp dat terug in de mode komt. Kranten, academische lezingen, pauselijke preken, verkiezingstoespraken tot en met artikels en pamfletten van anarchisten staan er vol van.

Dezelfde vragen keren altijd terug. Wat kunnen we doen aan de stijgende werkloosheid? Hoe kunnen we zin geven aan het teloorgegane professionalisme van jobs die de gevolgen van de neo-industriële ontwikkeling ondergaan? Welke alternatieven kunnen het traditionele werk vervangen? En tenslotte -zoals veel anarchisten denken-, hoe kunnen we werk afschaffen of het in ieder geval reduceren tot het noodzakelijke minimum?

Laten we er geen doekjes omwinden. Deze vragen interesseren ons niet. We hebben geen boodschap aan de politieke problemen van zij die werkloosheid beschouwen als een gevaar voor de democratie en de goede orde. We hebben geen nostalgie naar het teloorgegane professionalisme. We zijn zelfs nog veel minder geïnteresseerd in libertaire alternatieven voor somber fabriekswerk of intellectuele arbeid, die niets anders doen dan ongewild voorlopen op het geavanceerde post-industriële project. We zijn ook niet voor de afschaffing van werk of voor een reductie van werk tot een minimum dat nodig is voor een zinvol en gelukkig leven. Achter al deze bedenksels steekt altijd de hand van zij die ons leven willen reglementeren, van zij die in onze plaats willen denken of beleefd suggereren dat we denken zoals zij.

Wij zijn voor de vernietiging van werk en dat is, zoals we zullen proberen aantonen, iets helemaal anders. Maar laten we dit ordelijk aanpakken.
De post-industriële maatschappij (waar we later zullen op terugkomen) heeft het probleem van de werkloosheid opgelost, althans binnen bepaalde grenzen, door de arbeidskrachten te verspreiden over verschillende flexibele sectoren die gemakkelijk te manouvreren en te controleren zijn. De sociale dreiging van stijgende werkeloosheid is in feite eerder theoretisch dan praktisch. Het wordt voorgesteld als een politieke hinderpaal en gebruikt om te voorkomen dat brede sociale strata zich organiseren op een manier die de dogma’s van het neoliberalisme, vooral op internationaal niveau, in vraag zou kunnen stellen. Precies omdat arbeiders veel gemakkelijker te controleren zijn als ze geschoold zijn en gehecht zijn aan een werkplaats met vooruitzichten tot promotie in de productie-eenheid, dringt men er overal op aan om mensen werk te verschaffen en zo de werkloosheidcijfers te doen dalen. Niet omdat werkloosheid een risico inhoudt voor de productie, maar er gevaar schuilt in precies die flexibiliteit die nu onontbeerlijk is geworden voor de hedendaagse productie. Het feit dat de arbeider beroofd is van een vaste identiteit zou kunnen leiden tot sociale desintegratie, wat controle en beheersing op middellange termijn zwaar zou kunnen bemoeilijken. Het is daarover dat al die institutionele tamtam gaat.

Op dezelfde manier vereist het productieproces niet langer een hoog niveau van professionele training, tenminste voor de meerderheid van de arbeiders. De nood aan geschoolde arbeidskrachten is vervangen door een vraag naar flexibiliteit, met andere woorden, een groot aanpassingsvermogen om taken op zich te nemen die voortdurend veranderen en een bereidheid om van het ene bedrijf naar het andere te gaan. Bondig: arbeiders moeten zich aanpassen aan een veranderlijk leven in overeenstemming met de noden van de bazen. Dit krijgen we nu al vanaf de schoolbanken door onze strot geramd, in diezelfde klaslokalen waar vroeger institutionele culturele elementen werden aangeleerd die de technische basiskennis vormden waar de wereld van werk echt professionalisme uit kon distilleren. Het is niet zo dat er niet langer nood is aan een hoog niveau van professionalisme. Maar dit geldt enkel voor de paar duizend individuen die getraind worden tijdens postgraduate cursussen, vaak gefinancieerd door de grote bedrijven zelf in een poging om mensen die geschikt zijn voor indoctrinatie en conditionering veilig te stellen.

Tot voor kort was de wereld van werk doordongen met een ijzeren discipline: de assemblageband, de strikte controle door hoger geplaatste opzichters tot en met geheime dossiers en afdanking bij de minste afwijking van de norm. Je job willen houden betekende onderwerping, het verinnerlijken van een militaire mentaliteit, het leren van soms ingewikkelde, soms simpele procedures, ze toepassen en je ermee identificeren. Je ‘zelf’, je hele manier van leven en alles dat van enig belang was tot en met je ideeën en sociale relaties waren ondergeschikt en verbonden met je job. De arbeider bracht de meeste tijd door in de fabriek, maakte vrienden onder zijn collega’s en praatte over problemen op het werk tijdens zijn ‘vrije tijd’. Hij maakte gebruik van recreatieve faciliteiten die hem door het bedrijf aangeboden werden. Tijdens de vakantie ging hij weg met zijn collega’s en hun families. En om het prentje compleet te maken, organiseerde de bedrijven ook nog sociale evenementen en uitstapjes om de families samen te brengen. De kinderen gingen naar dezelfde school en erfden vaak de arbeidsplaats van de vader. Niet alleen de persoonlijkheid van de arbeider, maar ook die van zijn familie werd aangetast om de identificatie met het bedrijf compleet te maken. Werk was het alpha en omega van de arbeider. Herinner je bijvoorbeeld de tienduizenden Fiat-arbeiders uit Turijn die supporterden voor de voetbalclub Juventus, eigendom van Fiat baas Angelli. Deze wereld is nu voorgoed verdwenen. Er bestaan misschien nog wel wat overblijfselen van, maar het grootste deel is samen met de vaste uniformiteit ervan verdwenen. Die vergane wereld heeft plaatsgemaakt voor een provisionele en onzekere werkrelatie. De hoeksteen ervan is onzekerheid over de toekomst, en een gebrek aan scholing betekent een gebrek aan een basis om je leven als arbeider te plannen. Er blijft niets over dan genoeg te verdienen om de eindjes aan elkaar te knopen of om een lening af te betalen.

In het verleden probeerden we te vluchten voor werk door te zoeken naar alternatieve productiemethodes om zo onze creativiteit te heroveren die ons werd afgeperst door de mechanismen van het kapitalisme. We pasten het model van weigering van werk en sabotage van de productiebanden toe om het werktempo te vertragen en tijd te winnen op de vervreemding – al waren het maar een paar minuten. Zo had de tijd, ontrukt aan de waakzaamheid van de fabrieksopzichters, een zekere alternatieve waarde. We konden eventjes vrij ademen, ontsnapt aan de gevangenisatmosfeer van de fabriek of het kantoor. Zoals we zelf kunnen zien, heeft deze wereld bijna opgehouden te bestaan en zal het dezelfde richting blijven uitgaan in de nabije toekomst.

Meer nog. De oude omstandigheden verschilden niet zo veel van de primitive fabrieksstructuren zoals de Britse textielproductie – op poten gezet met Brits kapitaal dankzij twee eeuwen piraterij opgestapeld. De arbeidskrachten die letterlijk het Engelse en Schotse platteland ontvluchten werden en masse bijeengepropt. Maar onder deze omstandigheden was de smaak van gestolen tijd snel vergiftigd door het onvermogen er betekenis aan te geven buiten de werkomgeving. Met andere woorden, tijd werd herwonnen in termen van fysieke vermoeidheid, en niet omdat men de kennis of het verlangen had om iets anders te doen. En dit valt te wijten aan de vereenzelviging van de arbeider met zijn job, die hij een leven lang omhelsde. Zelfs de revolutionaire theorieën van het anarcho-syndicalisme gingen niet in tegen deze fundamentele vaststelling. In plaats daarvan gaven ze aan de vereenzelviging van de arbeider met zijn job een libertaire kwalificatie en belaadden de syndicalistische organisatie met de taak de toekomstige vrije samenleving op te bouwen beginnende van de arbeidscategorieën die reeds bestonden.

Tot voor een paar jaar terug betekende de afschaffing van werk simpelweg de reductie van vermoeidheid, de creatie van aangenaam alternatief werk of, in de meest geavanceerde en in sommige opzichten utopische en denkbeeldige situaties, de vervanging van werk door spel. Een opslorpend spel met eigen regels dat aan het individu een identiteit als speler kan geven. Misschien kan men beweren dat het spel als logische categorie ver voorbij de gereglementeerde versie (bv. schaken) is gegaan tot aan het logische eindpunt van ludiek en individueel gedrag: het spel als uiting van gevoelens, als erotiek of seksualiteit, als vrije zelfexpressie door gebaren, manuele begaafdheid, kunst, denken of al deze elementen tezamen. De theoretisering van het spel was al begonnen met Fourier’s geniale intuïtie, vergelijkbaar met Bentham’s theorie dat het nastreven van persoonlijke belangen indirect en onvrijwillig leidt tot het nastreven van grotere gemeenschappelijke belangen. Het is zeker niet totaal onbelangrijk dat de reizende verkoper Fourier van zijn schat aan individuele ervaringen gebruik maakte om een ongelooflijk web van sociale relaties en affiniteiten te weven. Toch ontsnapt niets daarvan aan de fundamentele regels van werk bekeken vanuit de globale organisatie van controle en beheersing, zelfs al is het niet echt productie in de kapitalistische betekenis van het woord.

We kunnen dus vaststellen dat werk niet stelselmatig kan afgeschaft worden: we moeten het probleem benaderen op een destructieve manier. Waarom op een destructieve manier?
In de eerste plaats omdat het kapitalisme haar voorbijgestreefde structuren heeft ontmanteld en daarbij de identiteit aan de individuele arbeider als zijnde arbeider heeft ontnomen. Zo heeft het de arbeider tot ‘alternatief’ gemaakt en maakt het zich klaar om alle zaden van de uitwendige aspecten van formele vrijheid in hem te planten. Vrije meningsuiting en vrij kledijkeuze, een veelheid van jobs om uit te kiezen, niet te veel intellectuele inspanning, gestandaardiseerde veiligheidsprocedures die uitgelegd worden in eenvoudige handleidingen, een verlaging van het werktempo, robotisering van basisprocedures, stelselmatige scheiding tussen de verschillende aspecten van werk – allemaal in de richting van een nieuw model dat niets van zien heeft met dat van het verleden.
Aandringen op een herovering van de ontstolen tijd veronderstelt het uitvinden van een meeteenheid tezamen met alle andere eenheden die betrekking hebben tot de opschorting van werk, een begrip dat de arbeider moeilijk zou kunnen vatten. Eerder dan het verwerven van het vermogen om zich een project voor te stellen verschillend van werken voor derden, zou hij een groeiende paniek ontwikkelen. Vroegere revolutionaire theoretici hebben duidelijk aangetoond dat er in feite minder werk nodig is dan hetgeen je verricht voor een leefbaar loon. Deze analyses worden nu echter gebruikt door het post-industriële kapitaal zelf en worden vaak opgediept tijdens conferenties en meetings over de herstructuring van de productie.
Een reductie van arbeid zou dan de reductie van werk tot het minumum dat noodzakelijk is voor de productie van wat nuttig is betekenen. We kunnen deze theorie theorie vandaag de dag niet omarmen aangezien die nu door het kapitaal zelf wordt bestudeerd. Alleen het tijdsschema waarbinnen dit tot stand moet komen verschilt, terwijl niets gezegd wordt over de methodes die gebruikt zouden worden. Strijden voor een reductie van werkuren, zelfs een aanzienlijke reductie van bijvoorbeeld twintig uur per week, betekent niets in revolutionaire termen omdat het de weg zou openen voor de oplossing van een aantal problemen van het kapitaal, wat zeker niet zou leiden tot de bevrijding van allen. Werkloosheid als een drukkingsmiddel, hoe argeloos dit nu ook uitwegen vindt in de talrijke versies van marginale arbeid, lijkt wel de enige factor te zijn die de kapitalistische productie stuwt in de zoektocht naar oplossingen om de werkuren te verminderen. Maar in een niet zo verre toekomst zou de nood tot het terugschroeven van de productie wel eens de reden kunnen worden voor het verminderen van de werkuren, vooral nu het internationaal militair evenwicht niet meer berust op twee tegengestelde supermachten.

Vrijwilligerswerk (waarover nog maar weinig is gezegd, alhoewel het een vraagstuk is dat onze aandacht zeker verdient) functioneert als een veiligheidssluis die, naast andere dingen, een oplossing zou kunnen bieden voor het probleem van de vermindering van de werkuren zonder zich te moeten bekommeren over hoe de massa’s, ontslagen van controle voor een derde van hun dag, hun nieuwe vrije tijd zouden doorbrengen. We zien dus dat werkloosheid niet langer de belangrijkste hindernis is die het huidige kapitalisme moet nemen, hoewel het er toch nog steeds mee verbonden is. Vrijwilligerswerk kan geïnstitutionaliseerd worden, daarna gerecupereerd worden als een projectmatig gebruik van de vrije tijd door bedrijven in structuren die speciaal voor deze taak tot leven zijn geroepen. Het post-industriële kapitalisme is dus een homogeen systeem waar het concept van een crisis in werkloosheid niet meer bestaat, omdat werkloosheid zelf een deel is geworden van het productieproces.

Het ‘alternatieve’ ideaal van een leven gebaseerd op de kunst om ‘bij te blijven’ is ook aan het verdwijnen. Kleinschalig handwerk, kleine zelfbeheerde ondernemingen, straatverkoop, halskettingen,… Talloze menselijke tragedies hebben zich afgespeeld in mistroostige bedompte ateliers gedurende de voorbije twintig jaar. Veel echte revolutionaire sterkte werd opgeslokt door illusies die niet een normale hoeveelheid arbeid nodig hadden, maar super-uitbuiting, zoveel te meer omdat het was verbonden met de individuele wil om voort te doen en aan te tonen dat het ook zonder de fabriek mogelijk was. Nu, met de herstructurering van het kapitalisme en de nieuwe omstandigheden die eruit voortspruiten, stellen we vast dat dit ‘alternatief’ model precies datgene is wat op institutioneel niveau wordt voorgesteld om door deze periode heen te komen. Zoals altijd zien ze hoe de wind waait. Andere potentiële revolutionaire krachten sluiten zichzelf nu op in elektronische laboratoria en overladen zichzelf met werk in donkere, bedompte kleine werkplaatsen. Zo geven ze te kennen dat het kapitaal hen weerom heeft verslagen.

Als we proberen het probleem samen te vatten in één simpele formule, zouden we kunnen zeggen dat als werk ooit een sociale identiteit verschafte, die van ‘arbeider’ om precies te zijn, die samen met de identiteit van ‘burger’ het perfecte subject schiep, elke ontsnapping een waarlijke revolutionaire poging was om uit deze wurggreep te breken. Vandaag, terwijl het kapitaal aan de arbeider niet langer een specifieke sociale identiteit geeft maar hem probeert te gebruiken op een gedifferentieerde manier, zonder vooruitzichten en zonder toekomst, is de enige strijd tegen werk die overblijft de strijd om werk te vernietigen om zo een vermogen tot eigen projecten en tot een eigen toekomst te verwerven, en een sociale identiteit te ontwikkelen in conflict met de uitroeiingspogingen die nu worden ondernomen door het post-industriële kapitaal.

De meeste strategieën die zelfbewuste arbeiders in de voorbije decennia hebben gebruikt tegen brutale en rechtstreekse uitbuiting – waar honderden pagina’s over geschreven zou kunnen worden – zijn nu voor het kapitaal zelf normale procedures geworden. Het is nu het kapitaal dat suggereert – als het het al niet oplegt- om de werkeenheden op te splitsen, om de werkuren te reduceren en te flexibiliseren, om de productie te baseren op zelfbepaalde projecten en participatie in het beslissingsproces. Het kapitaal zelf stuurt aan op werknemers die beslissingen nemen over bepaalde delen van de productie, op autonome werkeilandjes binnen het bedrijf die elkaars klanten worden, op kwalitateitscompetitie en al de rest. Deze zij-effecten nemen de plaats in van de oude, monolithische uniformiteit van werk. Ze bereiken niveaus die niet langer controleerbaar zijn door het individuele bewustzijn in de enge zin van het woord. Met andere woorden, de individuele arbeider wordt voortdurend geconfronteerd met de mogelijkheid in een valstrik geduwd te worden. En dan rest hem niets meer dan zijn eigen strijdbaarheid (in feite niet meer dan potentiële strijdbaarheid) af te zwakken om toch maar enkele toegevingen gedaan te krijgen. En als deze arbeiders ooit vastberaden en zelfbewust waren en als een deel konden gezien worden van de sterke strijdbeweging tegen werk, zijn ze nu niet meer dan een ander aspect van werk. En dan nog het aspect dat de meeste kenmerken van recuperatie en controle in zich draagt.

Als we met en tijdens onze levens willen spelen, moeten we leren hoe te spelen. We moeten de regels van het spel zelf maken zodat ze duidelijk zijn voor ons, maar onbegrijpelijke labyrinten voor anderen. We kunnen niet simpelweg stellen dat een spel met regels nog altijd werk is (wat juist is, zoals we al zeiden) en dat als we de regels laten varen, het spel vrij en daarom libertair wordt. De afwezigheid van regels is geen synoniem voor vrijheid. Regels die zijn opgelegd door controle en sancties zijn slavernij. En werk is dit geweest en kan nooit iets anders zijn, omwille van alle redenen die we net gezien hebben en alle redenenen die we nog zijn vergeten. Maar de afwezigheid van regels zou wel eens een andere, misschien ergere, vorm van tirannie kunnen worden. Als vrije overeenkomst een regel is, dan wil ik die naleven en ik verwacht van anderen, mijn kameraden in de overeenkomst, dat zij dat ook doen. Vooral wanneer het het spel van mijn leven betreft en mijn leven op het spel staat. De afwezigheid van regels zou me in de greep van de tirannie van de onzekerheid brengen. Misschien een spannende dosis adrenaline voor één dag, maar waarschijnlijk niet erg aangenaam voor de rest van mijn dagen.

Meer nog. Vrij gekozen regels construeren niet alleen mijn identiteit, mijn relatie met anderen, maar ook mijn individueel zelfbewustzijn en mijn verlangen om te groeien naar andere individuen, mijn verlangen om te leven in een wereld van andere vrije en levenskrachtige wezens die in staat zijn om voor zichzelf te beslissen. Zeker in een tijd waar er de aanzet wordt gegeven in de richting van een illusoire vrijheid van afwezigheid van rigide regels, tenminste in de wereld van de productie. Om niet bedrogen te worden door gereduceerde en flexibele werkuren, betaalde exotische vakanties en om niet verrukt te zijn door loonstijgingen, vroegtijdige pensionering of vrije financiering van individuele bedrijven, is het noodzakelijk dat ieder een eigen project voor de vernietiging van werk uitdoktert. Het is niet voldoende om gewoon de schade te proberen beperken.
Hieronder een aantal ideeën die schijnbaar achterhaald waren, maar terug actueel zijn.

Een mentaliteit kan je niet vernietigen. De beroepsmentaliteit zoals die tot uiting komt in partijen en vakbonden – zelfs de anarcho-syndicalistische – kan niet van buitenaf vernietigd worden. Zelfs niet door sabotage. Sabotage werd gebruikt als intimidatie, als een hint over iets dat voorbij de staking ging, als een manier om te laten weten dat je vastberadener was dan anderen, maar toch bereid was om de aanval op te schorten op het moment dat de eis werd ingewilligd.

Maar sabotage is nog steeds vernietigend. Sabotage schaadt de winst niet indirect zoals de staking, maar raakt de structuur direct. Of dat nu de productiemiddelen dan wel de eindproducten zijn, maakt geen verschil. Het betekent dat het verder, voorbij de werksituatie, gaat. Sabotage slaat niet zozeer toe om iets specifiek te bereiken, veeleer – en ik zou zeggen vooral – om te vernietigen. En het object dat vernietigd dient te worden, ook al is het eigendom, is werk als je erover nadenkt, productiemiddel dan wel eindproduct. Nu begrijpen we pas de angst die vele arbeiders voelden voor sabotagedaden. En daarmee bedoel ik de arbeiders die hun sociale identiteit kregen van hun levens van totale afhankelijkheid. En die identiteit kon niet zo gemakkelijk uitgeroeid worden. Ik heb mensen in tranen zien uitbarsten voor de poorten van hun fabriek die was aangevallen en gedeeltelijk vernietigd. Zij weenden omdat zij een aanzienlijk deel van hun leven zagen aangevallen en vernietigd worden. En dat leven, hoe arm en miserabel het ook was, was het enige dat ze hadden, het enige waar ze ervaring mee hadden.

Om aan te vallen heb je natuurlijk een project nodig, een identiteit die projectsgewijs is uitgewerkt. Je hebt een idee nodig van wat je wilt doen, te meer nog als je dit als een spel beschouwt en het wilt doormaken als een spel. Sabotage is een fascinerend spel, maar het kan niet het enige zijn dat je wil spelen. We moeten een veelheid aan spellen ter onzer beschikking hebben. We moeten gevariëerde spellen hebben, spellen die vaak in contrast staan met elkaar, gericht op het mijden van monotone regels die gewoon een nieuwe, saaie job zouden worden. De liefde bedrijven is ook een spel, maar je kan het niet van ‘s morgens tot ‘s avonds spelen zonder het te banaliseren, zonder in een slaperige roes terecht te komen die ons wel een goed gevoel geeft, maar ons tegelijkertijd verveelt en onszelf nutteloos doet voelen.

Geld nemen waar het gevonden kan worden is ook een spel. Het is een spel met eigen regels dat kan degenereren in professionalisme als een doel op zichzelf. Het wordt dan niet meer dan een voltijdse job met alles dat erbij komt kijken. Maar het is een interessant -en nuttig- spel in het perspectief van een gegroeid bewustzijn dat de contradicties van het consumentisme dat altijd klaar staat om alles dat je van de economie hebt afgepitst te verteren, weigert. Opnieuw is het noodzakelijk om morele barrières die ze in ons gebouwd hebben te overwinnen. We moeten ons over het probleem heen zetten. Iemands eigendom nemen brengt veel risico’s met zich mee, ook voor een revolutionair. Niet alleen wettelijke risico’s in de enge zin van het woord, maar in de eerste plaats morele risico’s. Duidelijkheid is hier belangrijk, aangezien het gaat over het overwinnen van dezelfde obstakels die de oude arbeider in tranen deden uitbarsten voor de poorten van de vernietigde fabriek. Het idee dat eigendom heilig is hebben ze in ons laten doordringen vanaf onze geboorte. Het is dan ook niet gemakkelijk om onszelf hiervan te bevrijden. We geven er de voorkeur aan ons een leven lang te prostitueren bij de baas en dan tenminste een zuiver geweten te hebben aan het eind van de dag. We voelen dat we onze taak hebben volbracht en naar ons klein vermogen hebben bijgedragen tot de productie van het nationale inkomen – dat natuurlijk terecht komt in de begerige handen van de politici die de bestemming van de natie in gedachten houden, die elk scrupule over het nemen van wat wij met veel moeite hebben geproduceerd al lang geleden van zich hebben afgezet.

Maar het essentiële onderdeel van elk project dat gericht is op de vernietiging van werk is creativiteit op het hoogst mogelijke niveau. Wat zouden we kunnen doen met het geld van alle banken die we zouden hebben kunnen overvallen, als het enige waar we aan kunnen denken het kopen van een sportauto of een villa, het uitgaan in luxe-nachtclubs, het vullen van onze levens met duizenden nutteloze behoeftes en ons doodvervelen tot de tijd komt om de volgende bank te overvallen? Dit zijn dingen die veel van de bankovervallers die ik ontmoet heb in de gevangenis doen. Laat alle kameraden die nooit geld hebben gehad en denken dat dit dé manier is om hun grillen te bevredigen maar doen. Ze zullen dezelfde ontgoocheling meemaken die ze bij elke andere job zouden meemaken. Een job die op korte termijn dan misschien wel minder lucratief is, maar alleszins minder gevaarlijk op lange termijn.

De weigering van werk als niets meer dan een lusteloze aanvaarding van non-activiteit zien, is het resultaat van het foute idee dat werkslaven hebben over anderen die nog nooit in hun leven gewerkt hebben. Deze laatsten, de zogenaamde gepriviligeerden omwille van hun geboorte, de erfgenamen van fortuinen, zijn bijna altijd onvermoeibare werkers die al hun sterkte en verbeelding in de strijd werpen om anderen uit te buiten en nog meer rijkdom en prestige te accumuleren dan ze al hadden. Zelfs als we ons zouden beperken tot de grote verspillers van erfenissen waarvoor de tabloidpers hemel en aarde verzet om toch maar een foto vast te krijgen, dan nog zouden we moeten toegeven dat ook deze vreselijke soort zich dagelijks afbeult. Ze zijn voortdurend bezig met hun tere sociale relaties of met hun angsten voor agressie en kidnapping. Dit is ook werk, dat uitgevoerd wordt onder alle regels van verplichte activiteit. Het is een echte job, waarbij de bazen van deze uitbuiters vaak hun eigen lusten en angsten zijn.

Maar ik denk niet dat velen onder ons de weigering van werk kunnen beschouwen als een loutere aanvaarding van dodelijke verveling van het niets-doen. Een niets-doen waarbij we heel de tijd bedacht zijn op valstrikken van anderen, die ons misschien zouden proberen te overtuigen iets te doen langs de weg van sollicitaties of vleierijen, misschien zelfs in de naam van een ideaal, persoonlijke affectie of vriendschap of wie weet welk duivels bedenksel dat onze totale inertie zou kunnen bedreigen. Zo’n situatie zou compleet zinloos zijn.

Integendeel, ik denk dat de weigering van werk in de eerste plaats kan gezien worden als een verlangen om te doen wat je het liefst doet. Met andere woorden: de transformatie van verplicht ‘doen’ in vrije actie. Vele jaren geleden heb ik hierover een lang artikel geschreven in Pantagruel, dat op verschillende punten nog steeds geldig is. Maar deze voorwaarde, vrije actie, is niet voor eens en voor altijd gepland en uitgestippeld. Het is geen deeltje van een situatie die buiten ons bestaat, noch is het iets dat ons in de schoot wordt geworden zoals een erfenis of de buit van een geplunderde bank. Zulke voorvallen kunnen een gelegenheid zijn, een -gezocht of niet, gewild of niet- accident dat een lopend project kan versterken. Maar het zijn zeker geen voorwaarden voor vrije actie, geen omstandigheden die vrije actie vastpinnen en determineren. Als we geen project hebben in termen van leven, een projectmatigheid in de meest volledige zin van het woord, dan zal geen enkele hoeveelheid geld ons bevrijden van de noodzaak van werk. De noodzaak om ten koste van alles te ‘doen’ wordt gestuwd door een nieuwe soort van ontbering. Ditmaal geen armoede maar verveling of pogingen tot het verwerven van sociale status.

Dit dilemma kan enkel opgelost worden door je eigen creatief project te bedenken. Of om het anders te formuleren: door na te denken over wat je wil doen met je leven en de nodige middelen zoeken om dat te verwezenlijken – zonder te werken. Als we werk willen vernietigen, zullen we wegen van individueel en collectief experimenteren moeten bouwen zonder rekening te houden met werk. Het enige dat ons nog te doen staat met werk, is het wegvagen uit de realiteit van wat mogelijk is.

[Distruggiamo il lavoro, in ‘Anarchismo’, n°73, 1994.]

Laten we met de voeten op de grond blijven, alstublieft

Als je je opwerpt voor de vernietiging van werk, zul je altijd wel iemand vinden, zelfs onder anarchisten, die antwoordt: “En morgen? Als we niet werken, wat zullen we morgen dan eten?” Als je dit antwoord krijgt, betekent dat dat je met een pragmatisch anarchist aan het spreken bent, of liever, iemand die met haar voeten stevig op de grond staat. Iemand die, als je haar vraagt of ze de rol van de arbeidersklasse in het conflict tussen overheersten en overheersers nog van betekenis acht, antwoordt: “Absoluut!” Maar waag het niet haar te vragen wat realistisch of pragmatisch zijn werkelijk betekent. Haar antwoord zou jouw dromen voor een heel lange tijd kunnen verstoren.

Ze zal je uitleggen dat je de omstandigheden van de klassenstrijd moet respecteren, dat je je ideologisch niet boven de hoofden van de mensen mag plaatsen om geen voorhoede van het proletariaat te worden. Ze zal er nogal overtuigend aan toevoegen dat dit niet te wijten is aan de nood aan efficiëntie in de strijd of om onmiddelijke resultaten te behalen, maar omdat het noodzakelijk is de uitgebuitenen te blijven steunen op de plaats waar ze het grootste vermogen tonen om te anwoorden op de kapitalistische uitbuiting: de werkvloer.

Natuurlijk zal je geneigd zijn te stellen (ik raad je aan het voor jezelf te houden): “Maar is dat geen gecamoufleerde ideologie, met andere woorden ideeën die alle contact met de realiteit hebben verloren?” En je zal willen zeggen dat dat de arbeidersklasse niet meer bestaat, dat ze is uiteengereten door de historische ontmoeting tussen het kapitaal en de nieuwe technologieën. Je zal willen roepen dat alle reformistische praktijken zoals eisen stellen of de verdediging van verworvenheden eenvoudigweg de strategie van overheersing en vernietiging ondersteunen. Maar ik denk dat dit zinloos zou zijn. Realisme en politiek pragmatisme zijn schadelijke ziektes. Ze planten zichzelf in de praktijk van zij die de dingen alleen maar in schema’s en causaliteit kunnen zien. Ze kunnen er niet aan ontsnappen. In feite kan gradualisme heel overtuigend zijn. Het is op z’n minst geruststellend over wat er zou kunnen gebeuren op korte termijn, en stelt de angst voor de toekomst uit. Vanuit deze visie vertelt onze pragmatische, realistische kameraad ons dat een essentieel onderdeel van de strijd het voorkomen van de fouten van het verleden is. Nooit meer fascisme! En terwijl ze terugkijken naar de oude vormen van fascisme, ontwaren ze de nieuwe vormen niet die op geen enkele manier lijken op die van het verleden, maar misschien wel erger zijn. Deze kameraad blijft maar herhalen dat als je niet werkt, je niet kunt eten en dat het gevaarlijk en onrealistisch is aan te dringen op de vernietiging van werk. Zij steunt een stelling die opgesloten blijft in de realiteit van het heden die ze, zonder het te weten, uiteindelijk legitimeert. Ze is niet geïnteresseerd in het bediscussiëren van ideeën of methodes. Ze wilt alleen maar horen over resultaten, die ze alleen kan meten vanuit een kwantitatief gezichtspunt: tellingen en lijsten van mensen en dingen, elementen van de werkelijkheid die samenvallen met projecten, studies van sociale dynamieken. Dit zijn de ideeën en methodes waarmee in het verleden resultaten werden behaald. Er kan niets bestaan zoals kritische reflectie dat ze in twijfel kan trekken.

Elk idee dat haar zoektocht naar de instemming van de onderdrukten bedreigt, elk idee dat op een of andere manier anarchistische revolutionairen zou voorstellen als subverteerders van de gevestigde orde, daarbij gerekend het idee van de gerechtvaardigde onteigening van de productiemiddelen, moet geïsoleerd worden. Anders kunnen we onteigening wel vergeten, kunnen we de vreedzame overgang naar de toekomstige vrije samenleving wel opbergen. Alleen in kleine groepen kan er geëxperimenteerd worden, zal deze kameraad met haar verlichte, pragmatische visie op de strijd zeggen. En in het licht van de klassenstrijd dragen deze kleine groepen geen enkele betekenis.

Deze mentaliteit heeft nog tal van andere kenmerken. Ten eerste beantwoordt ze aan een visie op de realiteit die afhankelijk is van een aantal voorwaarden, een evolutie die je kan helpen door momenten voor verbeteringen aan te reiken. De functie van het absoluut andere is van geen tel. Wat begon als een verschillende visie zal al snel veroordeling en afstand nemen worden als het experimenteren in die richting een zekere betekenis en samenhang heeft ontwikkeld. Ten tweede aanvaardt deze mentaliteit technologie als het voornaamste element in elk civiel samenleven. Daarom kan ze zich de toekomstige samenleving alleen maar voorstellen op basis van een alternatief gebruik van de huidige technologie. Ten derde kan deze mentaliteit zich niet losmaken van haar eigen institutionele taak, namelijk het bezweren van de angst voor het onbekende. Elke poging om dit gradualisme te versnellen komt voor onoverwinbare obstakels te staan. Het onbekende lijkt dan de vijand te zijn, en het gekende (de instandhouding van het bestaande) lijkt iets dat niet in handen van de barbaren mag vallen en dus beschermd moet worden. Om hen van antwoord te dienen met onze stellingen over het absoluut andere is vaak gewoon tijdverspilling. De lange schaduw van de bureaucraten heeft elk tijdperk, vanaf de duistere aanzetten aan het begin van de geschiedenis, doorkruist.

We hebben iets anders nodig.

[Per favore, restiamo con i piedi per terra, in ‘Canenero’, n°26, 12 mei 1995.]

Ruimte en kapitaal

Geen enkel deel van de fysieke ruimte kan afgeschermd worden van de invloed van het kapitaal. Noch de kosmos, noch de oceaanbodems, noch de bergen of rivieren, noch de zeeën of woestijnen, noch de grootste metropoolsteden of de kleinste afgelegen gehuchten. Een hele serie relaties kruisen en overlappen elkaar: schijnbare losstaande elementen zijn gelinkt door de gemeenschappelijke matrix van uitbuiting. Je kan jezelf proberen te misleiden door ver weg te trekken, weg van de wereld zoals ze zeggen, maar je zal moeten ontdekken dat de mechanismen van het kapitaal ons nog steeds bereiken en perfect functioneren. Dit verklaart waarom wij tegen ecologisme gekant zijn, net zoals tegen elk ander ‘alternatief’ voorstel dat claimt iets tegen uitbuiting te doen door een deeltje van de realiteit af te schermen van de rest. Natuurlijk beginnen ook wij vanuit specifieke punten tijdens onze interventies, maar we maken onszelf niet wijs dat we de vijand echt kunnen aanvallen door in dat deeltje te blijven. Om de aanval aan te vatten moeten we voorbij de versplintering en fragmentatie gaan. Die werden misschien op een bepaald moment een noodzakelijke keuze, maar in feite zijn ze een strategie die ons door het kapitaal is opgelegd.

Nu, de ergste plundering uitgevoerd door de uitbuiting, de plundering met de grootste gevolgen, is de diefstal van tijd en ruimte. Deze twee diefstallen zijn substantieel gelinkt. Het kapitaal steelt onze tijd door ons werk te laten verrichten en door onze levens te conditioneren en te besmetten met klokken, deadlines,… tot in het kleinste detail. Door onze tijd te stelen, voorkomt het kapitaal dat we onszelf begrijpen. Het vervreemdt ons. Zonder tijd zouden we de diefstal van ruimte niet eens merken. We hebben tijd nodig om ons bewust te worden van de aanwezigheid van ruimte, om te denken, om te luisteren, om te dromen, om te verlangen. Door ruimte te doorleven in termen van afstand, van het aantal kilometers dat we moeten afleggen, van bewegen van de ene plaats naar de andere, verliezen we onze relatie met dingen, de natuur en de wereld uit het oog.

Het kapitaal heeft tijd van ons gestolen (die het nodig had voor de productie); dan kwam het systeem van controle en repressie; en tenslotte kregen we de veralgemening van de consensus. Nu staan we tegenover de nood om te beginnen aan de verovering van onze tijd en ruimte. Onze aanval zal en kan niet zonder schade en ruïnes zijn. Dat zit in de logica van de dingen, de logica van de klassenstrijd. Het project van de macht is globaal. Het kan het bestaan van ‘lege ruimten’ niet toelaten. Ons project van bevrijding is ook globaal, om de tegenovergestelde reden. Het kan het niet-bestaan van ‘vrije ruimtes’ niet toelaten. Als we het kapitaal zouden toelaten globale overheersing te verwerven, zouden we voorgoed dood zijn.

Gelukkig is de weg die de macht moet afleggen om de globalisering te voltooien nog heel lang. Naast het stelen van ruimte (en tijd) op globaal niveau, begint het kapitaal aan de splitsing van de realiteit in twee gescheiden delen. Het gaat niet langer over de oude fragmentatie maar een duidelijke verdeling, een echte muur, tussen de ingeslotenen en de uitgeslotenen. De eersten krijgen privileges, dominantie, hoog cultureel niveau, projectmatigheid en creativiteit gegarandeerd toebedeeld; de tweeden mogen het stellen met overleven, subculturen, passieve aanvaarding, een gebrek aan stimulansen en misschien zelfs een gebrek aan behoeften. Binnen dit perspectief hebben het kapitaal en de Staat de totale beschikbaarheid nodig van de sociale ruimte. Niets mag aan hun controle ontsnappen.

En dat is nog niet alles. Het kapitaal heeft nu technologieën ter beschikking die niet zozeer het bezit van de ruimte toelaten dan wel de actuele productie ervan. Denk maar aan de capaciteit om in real time te communiceren met iemand duizenden kilometers verderop. Zoiets verandert niet alleen de productieve orde (variëteiten, creativiteit, voorraden,…), maar ook – en vooral – de menselijke orde van sociale relaties (die ook van economische aard zijn).

Het kapitaal produceert dus in feite de ruimte op basis van een project van uitbuiting en overheersing. Het transformeert en vernietigt de natuur, modificeert de steden en het platteland, bezoedelt zeeën, rivieren en meren, onderwerpt stellaire afstanden tot haar militaristische logica. De ruimte die op deze manier geproduceerd wordt dient om individuen te kanaliseren. We komen terecht in gigantische verkeersopstoppingen, razen voort over de snelwegen en staan in de rij aan de kassa’s van de supermarkten. We worden geplaagd door verkeerschaos, afspraken die we niet mogen missen, fictieve interesses waardoor we ons slecht voelen en die ons verplichten voortdurend en gevoelloos onderweg te zijn. We gaan ruimtes binnen die voor ons geprogrammeerd zijn maar waar we ons van inbeelden dat we ze zelf hebben ‘gekozen’. Onze huizen staan afgeladen vol nutteloze gevaarlijke objecten. Ruimte werd beperkt, of eerder veranderd, naargelang de noden van de kapitalistische productie die TV’s, ijskasten, wasmachines, meubelen en ingebouwde keukens moet verkopen.

Bijna zonder het te merken, is onze tijd aan het verdwijnen en reduceert onze ruimte zich tot relaties met objecten die getuigen van de overtuigingskracht van het kapitaal. Op deze manier worden we getraind voor herhaling. We maken dezelfde gebaren, zoals iedereen weet (maar systematisch vergeet) in de antichambre van de consensus.

Het kapitaal is ertoe verplicht onze ruimte af te nemen omdat het geen enkele vierkante meter kan vrijlaten voor onze creativiteit, voor onze capaciteit om te prullen en te spelen met de dingen, voor ons verlangen naar innovatie (die de eerste stimulus is om oplossingen te vinden die ongelooflijke talenten voor spontaniteit en welvaart blijken te zijn). Als het kapitaal ruimte zou overlaten aan zo’n individuele krachten zou het nooit het ritme van herhaling kunnen bereiken dat noodzakelijk is voor de productie. We mogen niet vergeten dat productie alleen maar productie is als het ook reproductie is. Denk maar aan de inspanningen (geholpen door de elektronische techniek) die het kapitaal zich troost om de verlangens van iedereen met een maximale (gecentraliseerde en gecodeerde) diversificatie te verwezenlijken. De grote modemerken, de fastfoodketens, de reclameborden die individuele smaak binnen de massaproductie aanprijzen zijn niet meer dan pogingen om de verschillende wegen die ook vandaag nog kunnen gegaan worden af te blokken.

Hoewel de geproduceerde en gereproduceerde ruimte gebaseerd is op consensus, brengt het toch een aanzienlijke hoeveelheid aan puur repressieve aspecten met zich mee, in de politionele betekenis van het woord. Controle reguleert elke beweging. Grondstoffen en mensen, ideeën en machines, geld en verlangens. Alles gebeurt gecoördineerd omdat alles al preventief werd gehomogeniseerd. Verschillen zijn niet meer dan dat, ze zijn geen radicale diversiteiten. Ze zijn gereduceerd tot de rang van de uiterlijke schijn, en worden in deze nieuwe capaciteit opgehemeld als het rijk van de vrijheid.

De strategie van de macht is daarom gericht op het controleren van ‘alle’ ruimte, op dezelfde manier zoals het ‘alle’ tijd controleert. Het is niet alleen een kwestie van politiecontrole, maar vooral van controle gebaseerd op consensus en op de aanvaarding van gedragsmodellen en waardeschalen die dezelfde zijn als die van de kapitalistische technocraten.

Wat staat ons te doen? Op zoek gaan naar de verloren tijd? Naar de verloren ruimte?

Niet in de zin van een nostalgische reis, niet in de zin van teruggaan in de tijd. Niets in het leven gaat achteruit, net zoals niets zichzelf opnieuw presenteert op een identieke (of absoluut verschillende) manier.

De oude relatie met ruimte liet een teken van een fysieke plaats achter. Het teken van de mens en zijn dingen. Een weg, een plein, een kruispunt op het platteland, de rivier, de zee en de hemel, wouden en bergen stonden in een open gesprek met de individuen die wisten hoe ze naar hen moesten luisteren, en dat ook wilden. De affiniteit met andere individuen leidde mensen naar dezelfde plaatsen, bezielde hun gevoelens en zette hen aan tot actie en reflectie. Je ontdekte jezelf als individu, terwijl je je nu verbergt als een deel van een geheel, van een massa. Ooit waren we open, en ook vaak onvoorbereid en kwestbaar. Nu zijn we allemaal beschermd door uniformiteit en herhaling. We voelen ons veiliger omdat we tot de kudde behoren. Alles wordt geproduceerd en gereproduceerd. Alles is op weg om koopwaar te worden.

Binnen dit perspectief wordt de strijd voor sociale ruimte een strijd voor de herovering van alle ‘gebieden’ voorbij en tegen de regels van controle en consensus.

[Spazio e capitale, in ‘Anarchismo’, n°56, 1987.]

Zelfbeheer

De opmerkingen die volgen zijn bestemd voor het gedeelte van de beweging voor zelfbeheer dat beweert binnen de anarchistische beweging te staan. Persoonlijk geloof ik eigenlijk niet dat zo’n gedeelte bestaat. In de gebieden waar er schijnbaar embryonale sporen van te ontdekken zijn, draait het meestal op het tegengestelde uit. Natuurlijk kan dit beschouwd worden als een willekeurige veronderstelling. Een beetje nadenken zou de zaak moeten uitklaren.

Als je het over zelfbeheerde praktijken hebt, is het voor anarchisten niet voldoende om een of andere structuur op te bouwen, of het nu een kraakpand, een libertaire school, een alternatieve bank of een voedselcoöperatieve is. Die structuur moet ook een libertaire basis hebben. En dit essentiële element kan niet zomaar een simpele principeverklaring of een symbool zijn. Het is met andere woorden niet voldoende dat een sociaal centrum zich anarchistisch noemt, het moet ook werkelijk anarchistisch zijn. Daarvoor zijn nog twee andere elementen nodig.

Ten eerste, om werkelijk anarchistisch te zijn, moet de activiteiten die de structuur ontwikkelt compromisloos gericht zijn op de aanval op de macht, in al haar vormen.

Ten tweede moet de structuur zelf nogal vastberaden gescheiden blijven van de macht. Met andere woorden, ga nooit over tot een akkoord om financiën, faciliteiten of wat dan ook te verkrijgen.

Dit is geen ongegronde vraag. We zijn hier niet bezig over het geslacht der engelen, maar over iets vrij praktisch.
Als een structuur tegen alle instellingen is, dan kan het met geen enkel van die instellingen tot een overeenkomst komen. Als het dit toch deed, dan houdt het op tegen de instellingen te zijn. Dan houdt het op revolutionair of anarchistisch te zijn.

Hetzelfde geldt voor de hele beweging voor zelfbeheer. Waar is die beweging op gebaseerd? Het is gebaseerd op een politiek fenomeen dat elke dag meer en meer evident wordt. Macht heeft niet alleen vernederde en verdrukte diensters nodig. Het heeft ook mensen nodig die, terwijl ze geloven dat ze vrij zijn, onbewust bijdragen aan het management van de maatschappij.

Denk maar aan de belangrijke rol die vandaag de dag gespeeld wordt door vrijwilligersverenigingen. Gebieden van recuperatie in termen van onderhoud en management van de macht zijn aan het uitbreiden door structuren die in harmonie zijn met de instellingen, ondanks hun alternatieve kritiek op de maatschappij.

Als deze belangen zouden veranderen, of als de actie van de zelfbeheerde structuren een echte dreiging zou gaan vormen, dan zouden de overeenkomsten en akkoorden snel uiteenvallen en opzijgeschoven worden. De macht zou dan haar laatste kaart spelen: brutale repressie.

Maar waarover zouden deze kameraden, ontwapend door jaren van gebabbel, overeenkomsten en absurde fantasieën over collectief leven, kunnen beschikken om te strijden tegen zulke repressie?

Aan de andere kant zijn de projecten van structuren die beheerd worden door verschillende marxistische en niet-marxistische randfiguren die zichzelf bekleden met ‘autonome zone’ een hele andere kwestie. Hier komt de erkenning van de instellingen en een open en geprogrammeerde dialoog met de instellingen overeen met een strategie op middellange en lange termijn, een strategie die wezenlijk politiek is en de hele sociale realiteit overspant. Dit (ondanks de theoretische dwaasheid) heeft tenminste de waarde consistent te zijn met het (verafgelegen) doel dat ze zich voor ogen hebben gesteld: het overnemen en het managen van de politieke macht.

Maar wat heeft dat te maken met anarchisten?

[Un movimento dell’autogestione?, in ‘Canenero’, n°1, 28 oktober 1994.]

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License