Wij waren rebellen, wij waren bandieten

Belgrado Pedrini
Wij waren rebellen, wij waren bandieten

boek 17x13 cm - 148 pagina's - mei 2006

Bestellen 3 euro

Downloaden in PDF-formaat


Wij waren rebellen, wij waren bandieten

Belgrado Pedrini


Inleidingen en eerste deel van Belgrado
Tweede deel van Belgrado
Artikels van Belgrado in l'Amico del Popolo
Nabeschouwingen


Een zekere smaak voor vrijheid

Dit is het verhaal van een 18-jarige autodidact die zich engageert in de revolutionaire strijd. De fascistische partij staata op dat moment al bijna tien jaar aan het roer van de Italiaanse Staat. Dit is het verhaal van een anarchist die zich wapent tegen het fascisme lang voor 1943, het jaar van de Anglo-Amerikaanse landing op Sicilië, de voorlopige val van Mussolini en het officiële begin van het Verzet. Lang voor het einde van het pact tussen het bruine fascisme en het rode fascisme. Zoals bijvoorbeeld de Italiaanse communistische Partij die, schatplichtig aan Togliatti, haar militanten voorstelde om te infiltreren in de onmisbare massastructuren die door de fascisten gecreëerd werden om ze op een dag zelf te gebruiken.
Op een dag… Het wachten in een nacht zonder einde, het wachten in de periode voor de Tweede Wereldoorlog. Nochtans waren er moedige en vastberaden mensen die bereid waren alles te riskeren in plaats van onder zo’n regime verder te overleven. Zoals trouwens onder eender welk ander regime waar de Staat, de uitbuiting of de koopwaar regeert.

Dit is het verhaal van een veroordeelde die samen met alle anderen bevrijd wordt door een groep partizanen in juni 1944. In de gevangenis van Massa wachtte hij zijn executie af omdat zijn groepje fascisten vermoord had. Dit is het verhaal van een strijder die de wapens niet neerlegt na de bevrijding van het nationaal grondgebied. Dit is het verhaal van een ex-partizaan die in mei 1945 gearresteerd werd en vier jaar later veroordeeld werd tot 30 jaar gevangenisstraf op beschuldiging van moord op een politieagent en onteigeningen ten nadele van fascistische industriëlen in Carrara, Milaan en La Spezia. Delicten van gemeen recht, want begaan voor 1943, en door anarchisten. Veroordeeld, net zoals honderden andere ex-partizanen die niet bereid waren om de pleziertjes van de democratie te aanvaarden die opgelegd werden door de communistische Partij en de christelijke of reformistische burgerlijke partijen. Dit is het verhaal van een gevangene dat gaat van ontsnappingspogingen tot collectieve muiterijen. Dit is het verhaal van een gevangene die pas midden jaren 70 vrijkomt nadat hij zijn volledige straf uitgezeten heeft. Dit is tot slot ook het verhaal van een gerevolteerde die nadien alle wapens van de kritiek is blijven gebruiken, van de stichting van de Circolo Culturale Anarchico (bibliotheek) en de Circolo Bruno Filippi, zijn artikels in L’amico del popolo tot zijn steun aan de anarchistische gewapende groep Azione Rivoluzionaria (1976-1979).

Dit verhaal had misschien een samenvatting van het leven van Belgrado Pedrini kunnen zijn, die begonnen was wat autobiografische schreven neer te pennen voor hij in februari 1979 stierf. Jammer genoeg heeft hij ze ons onafgewerkt nagelaten en vertrouwde hij aan een vriend de zorg toe om ermee te doen wat hij wilde. Pedrini was één van die mensen waarvan je graag het parcours wil kennen, die je makkelijk kan citeren als een quasi onwankelbaar voorbeeld tijdens een gesprek over de continuïteit van engagement omwille van zijn radicaliteit, zijn moed en zijn vastberadenheid. Opdat dit verhaal op haar beurt kan stralen op een boekenrek aan deze kant van de Alpen, konden we ons zeker beperken tot zo’n beperkte lectuur van de vertaling van zijn memoires.

Duizenden individuen hebben voor het losbarsten van het mondiale conflict gevochten tijdens de Spaanse klassenoorlog en van hen blijven er alleen nog maar sporen over doorheen de reconstructie van de biografieën van de meest bekenden onder hen. In dezelfde lijn weten we ook erg weinig over de honderden Italiaanse anarchisten die zich blindelings gestort hebben in de strijd voor de vrijheid in de loop van de jaren 20 en de daaropvolgende jaren.
Omdat ze geen tijd hadden. Omdat ze niet konden of wilden schrijven. Omdat het mondelinge een speciale smaak bewaart die geen enkele tekst kan weergeven zonder haar te ontdoen van de intimiteit die eigen is aan een levendig spel. Omdat het altijd moeilijker is om de herinneringen aan de nederlagen over te brengen. Omdat maar weinig oren zin hadden om te luisteren.
Daarom zijn de fragmenten die Pedrini ons heeft nagelaten erg kostbaar. Ze bieden ons de mogelijkheid om voorbij de grenzen en de jaren de ervaring en menselijkheid van een kameraad tot ons te nemen. Een kameraad die met zijn middelen de confrontatie met de wereld aanging. Een wereld die zeker een beetje veranderd is, maar die haar wortels in dezelfde ijswaters van de overheersing heeft.

Zijn fragmenten zijn geen ellenlange opeenvolging van grootse wapenfeiten die ons terugvoeren naar een ver tijdperk waar we de raderwerken van de tegenstanders nog konden verwringen en betekenisvolle slagen aan de vijand konden toebrengen. Deze autobiografie is nog veel minder een zelftevreden mise-en-scène. De auteur is oprecht en volledig genoeg om zijn appreciaties de vrije loop te laten en om aan de hand van de maatstaf van zijn eenzame gerevolteerde leven een korte analyse van enkele mechanismen van de vrijwillige gevangenisslavernij te proberen schetsen.
Dit is tegelijkertijd een getuigenis over vergeten of verdwenen kameraden, over een strijd en een engagement die nog steeds actueel zijn. Niet omdat we de kameraden van vandaag kunstmatig en retorisch willen aanmoedigen om het gevecht verder te zetten, maar omdat Belgrado Pedrini, sinds de jaren 30 tot aan het einde van de jaren 70, zowel binnen als buiten, de strijd zo heeft geleefd en gedeeld.
Het zal je dus niet verbazen dat je in deze tekst het idealisme van een generatie terugvindt die op een levendige manier de bloedige strijden van het proletariaat aan het einde van de vorige eeuw en de verspreiding van anarchistische ideeën uit de tijd van Malatesta in zich draagt. Het zal je dus ook niet verbazen wanneer je soms een strengheid tegenkomt die hem ertoe brengt hard te zijn voor zijn lotgenoten in de gevangenis. Het is een houding die je alleen maar kan begrijpen in de context van die tijd (de gevangenissen van de jaren 50 en 60, voor de grote muiterijen), en alleen maar doorheen het parcours van iemand die koppig revolteerde tegen de compromissen, wiens gevangenschap hem nog barser maakte omdat de algemene onderwerping hem omringde en hij zich in isolatie bevond. Deze situatie maakte hem echter niet wanhopig. Want als er één ding is dat Pedrini al die jaren lang bewaard heeft, dan is het wel de hoop. Niet het religieuze heilsdenken of het wachten op betere tijden, maar de hoop op een totale individuele en collectieve bevrijding ervaren als een mogelijkheid binnen handbereik. Als een veroverbare mogelijkheid.
We hebben de oneffenheden niet willen weggommen met een vriendelijke vertaling. We herkenden in de tekst de complexiteiten die van Pedrini geen historisch personage maken, maar wel een individu met alle rijkdommen van zijn onwankelbare menselijkheid. Een reiskameraad waar we bij aanknopen dankzij de mysterieuze banden die soms de ene generatie met de andere kunnen verenigen.

De tijd van de gewapende confrontatie met het fascisme is een onderwerp van een zwarte roman geworden en een gelegenheid om het geluk van de gepacificeerde uitbuiting te vieren. Het democratische kapitalisme gebruikt het enkel als vogelverschrikker om de rangen te doen sluiten. Soms zien we Spaanse oncontroleerbaren of Italiaanse bandieten terug verschijnen, maar dan wel ontdaan van hun revolutionair karakter. Niet in de etymologische of institutionele zin van het woord, maar als aspiratie die hen redenen gaf om te leven en hen de kracht – de woede in het hart en het wapen in de hand – schonk om de confrontatie met de vijand aan te gaan. Zonder af te wachten, met alle middelen die strookten met hun individuele ethiek, voor een vrijheid gebaseerd op autonomie en wederzijdsheid.
Wat een deel van de partizanen kenmerkte, a fortiori de anarchisten, is zeker niet het antifascisme zoals de eeuwige democraten en de stalinisten het tegenwoordig proberen af te schilderen, maar wel een zekere smaak voor vrijheid. De ketenen die ze probeerden te breken waren niet zozeer die van een regime dat voor iedereen die een beetje kritisch is bijzonder gortig is. Ze probeerden daarentegen de ketenen af te werpen die het leven reduceren tot een opeenvolging van uitbuiting en de vrijheid herleiden tot een keuze tussen verschillende onderdrukkingen. Het ging voor hen niet alleen over de bevrijding van een deeltje land dat in handen was van een vreemde bezetter (zoals de gekoloniseerde volkeren dat na 1945 in alle bitterheid ervaren hebben), maar over de vernietiging van alle Staten en hun grenzen, en dit in een internationalistisch perspectief. In dezelfde lijn wilden zij niet alleen de collaborerende uitbuiters aanvallen, maar de klasseverhoudingen vernietigen vanuit een antikapitalistisch perspectief.
Pedrini was in feite alleen maar partizaan omdat het regime zich fascistisch noemde, hij vocht tegen de Staat en de macht. Hij was alleen maar een muiter omdat de muren die hem vasthielden gevangenis heetten, hij vocht tegen alle structuren die de vrijheid opsluiten in naam van de rechtvaardigheid of de rede (zoals de psychiatrische instellingen, waartegen hij meerdere teksten geschreven heeft). Hij was alleen maar onteigenaar van fascistische industriëlen omdat het geld dat hij nodig had zich daar opgestapeld had, hij vocht tegen het kapitalistische systeem zelfs als het haar zwarte hemd had uitgetrokken. Hij was alleen maar terrorist – zoals de Staat in de jaren 70 diegenen die zich met de wapens tegen haar verzetten noemde, alvorens de betekenis van het woord uit te breiden naar alle radicale dissidentie – omdat dat de taal van een praktische kritiek op de overheersing was.
Pedrini heeft nooit een privilege toegekend aan een bepaalde vorm van strijd. Langs de ene kant ontwikkelde hij zijn strijd binnen organisatievormen die altijd gebaseerd waren op autonomie en affiniteit zoals de individuele clandestiene acties voor 1943, de autonome en gecoördineerde groepen partizanen tot 1945, de ontsnappingen met een klein groepje of de collectieve muiterijen (al naargelang de mogelijkheden tijdens zijn lange opsluiting) en de steun die hij tot aan het einde van zijn leven gaf aan de affiniteitsgroepen die gecoördineerd werden in de schoot van Azione Rivoluzionaria. Langs de andere kant vond hij de verdeling van clandestiene pamfletten en het plakken van affiches een noodzakelijke aanvulling op de gewapende acties tegen de fascisten. Hij heeft schrijven – pamfletten voor zijn opsluiting, poëzie in de gevangenis en artikels na zijn vrijlating – bijvoorbeeld nooit beschouwd als een tweederangsactiviteit. Het doel van de agitatie was de anarchistische sociale revolutie. Voor de anarchisten betekende dit dat zij op hun manier deelnamen aan de strijden en open stonden tegenover de sociale verschuivingen.

Het antifascisme is een ideologie die erg nuttig is om een deel van de overheersten over te halen tot klassencollaboratie. De antifascistische ideologie dient ook om strijdperspectieven die zich niet beperken tot een bepaald aspect van het fascisme af te stoten. Deze strijdperspectieven proberen immers de macht zelf te analyseren en dus aan te vallen, wat haar historische vormen ook mogen zijn (door bijvoorbeeld te ageren buiten de periodes van een ‘eenheidsfront’ of buiten de ‘desbetreffende dictaturen’). Over het algemeen smelt het antifascistische alibi tegenover zulke praktische perspectieven onmiddellijk als sneeuw voor de zon. Het is een alibi dat tot dan toe weergalmde als een soort morele toelating voor een woeste strijd tegen de macht en haar dienaars. Een aantal antifascisten beginnen dan te twijfelen en vragen zich uiteindelijk af of het wel echt het moment is om aan te vallen en of het niet mogelijk is om een andere vorm van politieke strijd te voeren tegen de macht. Een strijd die dan misschien wel reformistisch zou zijn, maar op z’n minst in staat is om de repressieve stadia in overweging te nemen. Een groot deel van deze antifascisten die plotseling aan het twijfelen geslagen zijn, geeft dan vaak diegenen op die zonder het minste respect voor de officiële historische periodes (na 1945, in het geval van de Italianen, Fransen [en Belgen]) blijven vechten tegen de overheersing.
Vanuit de bladzijden die Pedrini ons heeft nagelaten, borrelen de andere parcours op die ons herinneren aan de continuïteit van de kameraden die hun radicaal engagement niet hebben beperkt tot het getolereerde verzet tegen de fascistische zwenk van het kapitaal. Giovanni Mariga, vice-commandant van de partizanenformatie ‘Elio’ werd in 1946 tot levenslang veroordeeld. Hij werd beschuldigd van de naoorlogse moord op een ex-secretaris van de fascistische partij. Hij werd in 1968 vrijgelaten, op een leeftijd van 69 jaar, na 22 jaar gevangenis. Giovanni Zava, een andere partizaan uit Carrara, kwam vrij in 1974 na 31 jaar gevangenis, veroordeeld voor dezelfde beschuldigingen als Pedrini: moord op een politieagent in 1942 en onteigeningen van fascistische industriëlen. Elio Wochiecevich, de commandant van de partizanenformatie die zijn naam droeg, komt aan het eind van de jaren 60 vrij na een straf van 10 jaar. Hij werd beschuldigd van een aanslag op een kazerne van de oproerpolitie in Carrara kort na de oorlog. Goliardo Fiaschi, een anarchist die zich op 13-jarige leeftijd engageert in het Verzet, wordt op 30 augustus 1957 aangehouden in Barcelona in het gezelschap van de Spanjaard Luis Agustin Vicente. Samen met José Lluis Facerías, die op dezelfde dag door de politie vermoord wordt, maakte hij deel uit van een groep Italiaans-Spaanse stadsguerilleros die teruggekeerd waren om het fascisme aan de andere kant van de Pyreneeën te bevechten. Hij wordt veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf en wordt in 1965 uitgeleverd aan Italië. Daar zal hij een gevangenisstraf van 13 jaar uitzitten op beschuldiging van een bankoverval die dateerde uit 1957, begaan in Casale Monferrato om de antifranquistische acties te financieren. Fiaschi komt pas in 1974 buiten, 17 jaar na zijn expeditie op het Iberisch schiereiland.
Naast deze enkele kameraden die Pedrini is blijven tegenkomen in de verschillende kerkers van zijn land en waar hij de kronkelende weg van de revolte mee afgelegd heeft, zijn er tenslotte nog alle acties die anoniem uitgevoerd werden, door mensen van wie er opzettelijk geen geschreven sporen overblijven. Dit zijn de mensen die in de schaduw van de schijnwerpers van het gerecht gebleven zijn, buiten het bereik van de klauwen van de nieuwe democratische beulen. Van onteigeningen tot explosieve gestes, een deel anarchisten die de mogelijkheid gehad hebben om te vechten tegen de overheersing ten tijde van het fascisme, hebben geen punt gezet achter hun leven als uitzonderingen en hebben geen eind gemaakt aan hun dorst naar vrijheid.
Omtrent de andere kameraden die bij de Italiaanse lezer meer bekend zullen zijn, brengen we hier enkel een paar onder hen in herinnering: zij die beslist hebben toe te slaan van waar ze zich bevonden, in ballingschap. Zij vielen aan, hoewel ze hadden kunnen profiteren van de enkele formele garanties die aangeboden werden door de democratieën die hen eigenlijk niet wilden ontvangen (denk maar aan de duizenden Spaanse republikeinen die opgesloten werden in concentratiekampen in het zuiden van Frankrijk vanaf 1939, en aan de Italianen die gedeporteerd werden). Ze hadden zich evengoed tevreden kunnen stellen met petities, betogingen en eenheidsfronten.
Op 3 september 1923 elimineert Mario Castagna in Parijs de fascist Gino Jeri. In februari 1924 vindt in Frankrijk een reeks aanslagen plaats op kantoren van de fascistische partij en op Italiaanse consulaten. Op 20 februari 1924 kogelt Ernesto Bonomini in een Parijs’ restaurant Nicola Bonservizi neer. Bonservizi was een buitenlandse verantwoordelijke van de fascistische partij, correspondent van de Popolo d’Italia en redacteur van de fascistische krant in Parijs, L’Italie Nouvelle. In september 1927 pleegt Di Modugno een aanslag tegen de graaf Nardini, consul in Parijs. Op 22 augustus 1928 raakt de markies Di Mauro, consul van Italië, gewond door een anarchistische aanslag in Saint-Raphaël. Op 8 november 1928 schiet Angelo Bartolomei de fascistische priester don Cesare Cavaradossi, vice-consul in Nancy, dood. De priester had hem voorgesteld om verklikker te worden om deportatie te vermijden. In 1928 ontploft een granaat voor het kantoor van de fascistische partij in Juan-les-Pins: Malaspina wordt aangehouden en gefolterd in de gevangenis, daarna wordt hij vrijgesproken door gebrek aan bewijzen. Hij overlijdt het volgende jaar in Parijs aan de gevolgen van dit verplichte verblijf. In 1932 wordt een anarchistische aanslag gepleegd in Marseille tegen de zetel van de unie van Italiaanse oudstrijders.
Buiten deze enkele Italiaanse anarchisten die individueel gehandeld hebben, door keuze of na een analyse van het uitblijven van een reactie van de massa’s (zoals Pedrini zegt), hebben anarchisten ook deelgenomen aan de partizanengroepen die zich vanaf het einde van 1943 aan de andere kant van de Alpen gevormd hadden. Ze waren niet talrijk en over het algemeen geïntegreerd in de Garibaldi-brigades (verbonden met de communistische partij) of de Matteoti-brigades (verbonden met de socialistische partij). Sommigen slaagden er wel in om relatief autonome formaties te vormen. Maar aan het einde van de oorlog hebben deze enkele autonome formaties van Italiaanse anarchistische partizanen op hun beurt moeten ondergaan hoe de stalinistische kaders het geweer van schouder veranderden, net zoals de Spaanse antifascistische formaties die in 1937 gemilitariseerd werden door de communisten. Deze keer wilden ze de revolutionaire strijd omvormen tot een strijd voor nationale bevrijding, om zo uiteindelijk niets meer dan een andere burgerlijke orde te bereiken.
Er waren anarchistische groepen binnen de 28ste Brigata Garibaldi in de zone rond Ravenna, binnen de Divisione Garibaldi-Friuli waarvan de eerste kern libertair was, binnen de formatie Silvano Fedi rond Pistoia (53 mensen) binnen de brigades Malatesta-Pietro Bruzzi (1300 mensen) die geïntegreerd waren in de Matteoti-formaties in Milaan, binnen de 23ste autonome divisie Sergio De Vitis in Turijn, binnen de brigades Pisacane en Malatesta (400 mensen) in Genua en binnen de autonome formaties Michele Schirru, Gino Lucetti, Elio en Lunense die gecoördineerd werden in de Brigata Apuana rond Carrara. Daarenboven kunnen we ook nog in herinnering brengen dat bepaalde anarchisten verantwoordelijkheden op nationaal niveau opnamen, zoals Emilio Canzi uit Piacenza die aan het hoofd stond van 3 divisies en 22 brigades (dus meer dan 10 000 mensen) of zoals Giovanni Domaschi die na 11 jaar gevangenis, 9 jaar confino di Polizia en twee ontsnappingen, de stichter wordt van het Nationale Bevrijdingscomité van Verona (het lokale coördinerende orgaan van het Verzet). Daarna wordt hij gearresteerd en sterft tijdens de deportatie naar Dachau.

Na de liquidatie van de sociale storm van de jaren 70 die een onvoltooide maar vruchtbare mogelijkheid in zich droeg (en waarvan de eerste wapens geleverd werden door de voormalige partizanen), is de Staat er vandaag in geslaagd een serieuze voorsprong te nemen op de revolutionairen. We kunnen tot in het oneindige de militaire, technologische en wettelijke instrumenten beschrijven waarmee de Staat zich uitgerust heeft. Desondanks blijft één van haar grootste overwinningen de sociale vrede die ze met geweld aan de rebellen opgedrongen heeft, in het zog van de onderwerping en gedienstigheid van een groot deel van de bevolking.
Maar het is en blijft een reus op lemen voeten. Zelfs de oude holle ordewoorden van links zijn door hun miserabele oppositie uitgeput geraakt. Of anders gezegd: uitgeput door hun uitstekende beheer van de overheersing. Door de ontwikkeling van het kapitalisme wordt het alsmaar moeilijker om de uitbuiting in dit deel van de wereld in stand te houden. Vandaar de opkomst van de veiligheidsideologie die de illegalismen van het overleven en de enkele spectaculaire acties die soms de Staat en haar dienaars raken als excuus gebruikt. Het beste voorbeeld is de politiek tegen immigranten: de bedoeling is noch iedereen werkelijk te proberen uitwijzen, noch te verhinderen dat mensen de omstandigheden waarin ze zich bevinden ontvluchten. Het is juist de bedoeling om ze hier met de matrak en de angst voor controles de precariteit in te duwen, om ze aan het werk te zetten aan voorwaarden die lijken op de omstandigheden die ze ontvlucht zijn (denk maar aan de bouwsector, de textielnijverheid of de horecasector die er rijkelijk op teren). Tenslotte is er de geforceerde terugkeer van het personage ‘terrorist’ met een alsmaar ruimere definitie die nu elke verstoring van de sociale, politieke en economische orde omvat – ook al is die maar miniem, zoals bij een bezetting of een wilde staking. Dit is een symptoom van een repressieve logica die altijd het ultieme wapen zal blijven om de lichamen en hersenen terug te jagen naar het eindeloze geluk van de koopwaar, wanneer het hart er zich niet meer thuis voelt.
De laatste jaren werden voortdurend talrijke Italiaanse anarchisten opgesloten, van het Marini-proces tot de operaties Cervantes en COR [Cellen van het Revolutionair Offensief]. Dit gebeurde meer bepaald door de aanteiging van ‘subversieve vereniging’ na opgeëiste sabotages die de Staat (gevangenissen, kazernes, gemeentehuizen, kantoren van politieke partijen en vakbonden, zetels van kranten) of de structuren van het kapitalisme (interimkantoren, immobiliënbedrijven, autodealers, elektriciteitsmasten, onderzoekslaboratoria) geraakt hebben en soms hun dienaars verwond hebben. De repressie tegen samenkomsten op straat uit zich met minder tact (denk maar aan Genua en de studentenprotesten), de volkswijken in de grote steden worden door de politie bezet (met haar razzia’s en executies zoals in Turijn), totale isolatie wordt de norm voor alsmaar meer gevangenen (artikel 41bis), wilde stakingen worden zonder toegevingen aangepakt, de fysieke agressie van kaalgeschoren koppen vermenigvuldigt zich. En toch zou het onjuist zijn om te spreken over een terugkeer van het fascisme en bijgevolg over de noodzaak om in het verzet te gaan. Het kapitalisme heeft in feite de valse tegenstelling fascisme/democratie ruim voorbijgestoken. Het heeft zich omgevormd tot een totaalsysteem waarvan we minder dan ooit één van haar aspecten kunnen bevechten zonder het geheel in vraag te stellen. Echt verzet betekent meer dan ooit zich tegenover alles vijandig opstellen.

Een hagiografische lezing van dit boek zou de makkelijkste weg zijn. En de minst interessante. We leven in feite in een vreemde periode. Het enige mogelijke collectieve perspectief lijkt of het citoyennisme van alternatief links dat aanstuurt op een sociale toe-eigening van de instrumenten van de overheersing, of de desertie. In zo’n context zou het ons amper mogen verbazen dat de gensters van een leven uit het verleden bij voorbaat al dienen om de huidige inertie te rechtvaardigen (door zich op te sluiten in een dodencultus of door zich te verkneukelen dat de objectieve omstandigheden veranderd zijn). Of omgekeerd, om alleen van de feiten (de antagonistische actie op zich) een mythe te maken en opzettelijk de geest te vergeten die haar deed branden.
Een ideologische lezing die van Pedrini’s schrijven een voorbeeld maakt om na te volgen of te bewonderen, eerder dan een parcours van revolte om te delen en te bekritiseren, zou het boek ontdoen van al haar noodzakelijke complexiteit. Ook een lezing die alleen maar oog heeft voor die ene mooie daad, zou onze kameraad alle kracht ontnemen. Altijd heeft hij geprobeerd om geen compromissen te sluiten, altijd heeft hij gehandeld binnen de permanente confrontatie die geleid werd door zijn klassenhaat en zijn anarchistische liefde voor de vrijheid.
Wat ons betreft: naast redenen van hart en geest, is het de revolutionaire continuïteit van een kameraad die ons tot op de dag van vandaag inspireert, van een individu dat rebelleert tegen de volledige orde van de wereld, die ons ertoe heeft aangezet dit boekje te publiceren.

En het is misschien wel de levendigheid van zijn streven die de mogelijkheid creëerde om coherent te blijven met zijn ethiek.

Vandaag zoals gisteren

(1) Wat de activiteit van anarchisten tegen het fascisme betreft, zie: Collectief, La resistenza sconosciuta, Zero in condotta, Milaan, 2de editie 2005, 206 p.; en vooral Pietro Bianconi, Gli anarchici italiani nella lotta contro il fascismo, edizioni Archivio Famiglia Berneri, Pistoia, 1988, 200 p.

Nota Bene: Alle noten in dit boek werden toegevoegd door de Franse vertalers. De werken die erin vermeld worden hebben tot doel de nieuwsgierige lezer tevreden te stellen.

Inleiding tot de Italiaanse uitgave

Het autobiografisch relaas van Belgrado Pedrini bleef onvoltooid door het vroegtijdig overlijden van de auteur. Daarom vonden wij het noodzakelijk om deze uitgave te laten voorafgaan door een aanvullende noot.
De minister van Binnenlandse Zaken had tijdens de twintig fascistische jaren de gewoonte om opsporingsberichten te publiceren. Die bevatten lange lijsten van subversieve personen die moesten gearresteerd of vervolgd worden. Een aantal onder hen waren anarchisten, en hun namen werden voorafgegaan door een kleine noot. Die omschreef de bandeloze jongeren en rebellen die vochten tegen de strenge discipline die door de dictatuur opgelegd werd als ‘leeglopers’, met ‘aanleg tot ondeugd’ en ‘geneigd tot allerlei gewelddadigheden.’ Zo noemden ze de kameraden Belgrado Pedrini, Giovanni Zava en Gino Giorgi die hun gewapende strijd tegen het fascisme lang voor 8 september 1943 (1) begonnen waren.
Deze kameraden beginnen hun strijd nadat ze vijf fascistische militairen ontwapend en wat ruw behandeld hadden in een bistro van Carrara. De drie duiken de clandestiniteit in en worden actief in het gebied tussen Milaan, La Spezia en Carrara. Ze werpen zich zowel op propaganda-acties als op gewapende aanslagen met explosieven tegen bekende fascistische bazen of kazernes.
Op een nacht in november 1942 worden ze verrast door een patrouille nazifascisten terwijl ze affiches aan het plakken zijn in een straat van Milaan. Op het bevel om zich over te geven antwoorden de drie kameraden met hun wapens. Er volgt een vuurgevecht dat meerdere uren duurt. Hoewel ze omsingeld en uitgeput zijn, slagen ze erin om te ontsnappen en bereiken ze La Spezia. Daar worden ze herkend door een spion van de OVRA (2) en verklikt.
Op een avond botsen ze op een gemengde patrouille van Italiaanse en Duitse politieagenten. Een fascistische brigadier wordt tijdens de uitwisseling van schoten koudgemaakt. De drie kameraden raken zwaargewond, zitten zonder munitie en worden ingerekend. Ze worden van kazerne naar kazerne overgeplaatst, worden geslagen en mishandeld. Uiteindelijk worden ze van La Spezia naar Milaan gezeuld en vandaaruit overgeplaatst naar Massa. In de gevangenis van deze stad wachten ze hun proces af, en het verdict is bijna zeker gefusilleerd worden. De krijgswet voorzag de doodstraf voor deze beschuldigingen (wapenbezit en moord op een fascist).
De fascistische hiërarchie wilt de rebellen onmiddellijk fusilleren om een klap toe te dienen aan het gewapende verzet in Carrara. Maar het toeval wil dat zwaargewonde Giovanni Zava niet kan lopen. En de krijgswet voorzag dat de ter-dood-veroordeelde zich te voet naar het executiepeloton moet begeven. Het beknopte proces en de executie die erop moest volgen werden dus uitgesteld.
Wat verder zullen we zien dat de kameraden bevrijd worden door een groep partizanen in juni 1944. Ze zullen de gewapende strijd tegen het fascisme verder zetten vanuit de bergen van Carrara tot in april 1945 en daarna (3). De Republiek die geboren wordt uit het Verzet zal hen meer dan 30 jaar gevangenisstraf aanbieden als bedanking voor hun bijdrage…
Volgens het opmerkelijke artikel van de kameraad Sergio Ravenna (“1943: dov’è la verità?” dat verscheen in het tweemaandelijkse tijdschrift Il Mensile apuolunense van oktober/november 1984) vond de eerste confrontatie tussen het nazistische bezettingsleger en de anarchisten plaats op 10 september 1943, op de oostelijke helling van Carrara (de zogenaamde Monte d’Armi). De nazistische troepen, geholpen door de fameuze Tiger tanks, voltooiden daar een uitkamoperatie tegen een terugtrekkende groep Italiaanse Alpenjagers van de divisie ‘Val di Fossa’. Hierover vertelt Sergio: “Op enkele stappen van mij werd Marcello Grassi geraakt door een Tiger (de stukken van zijn lichaam vlogen tot op de lager gelegen weg), Mauro Segnanini en Giuseppe Galeotti (Giorgio) werden in de benen geraakt, gelukkig niet al te ernstig…”
Na dit gevecht en de operaties die erop volgden werden veel wapens buitgemaakt. Daarnaast werden er ook nog wapens gestolen uit de kazerne Dogali. Ook het wapendepot van de Breda fabriek in Massa werd geplunderd. De wapens uit Massa werden verborgen in de marmergroeve van Valbona, de rest van de buit in Lorano II, de marmergroeven van Ugo Mazzucchelli.
Ondertussen keerden de eerste overlevenden uit de concentratiekampen van Renicci d’Anghiari terug naar Carrara: ondermeer de kameraden Giuseppe Azzari, Perissino Venturelli, Onofrio Lodovici, Napoleone Vanelli,…
Het nazistische leger en de fascistische milities hingen in het gebied van de Apenijnse Alpen de eerste berichten van verplichte militaire dienst uit. De jongeren antwoordden met een totale weigering en kozen ervoor om de rangen van de partizanen die al in de bergen zaten te vervoegen.
Diegenen die deelnamen aan de operatie van Monte d’Armi keerden enkele dagen later clandestien terug naar het dorp. Deze kameraden begonnen fascisten en geïsoleerde nazi’s gevangen te nemen. Ze brachten de gevangenen naar een lokaal in de via Beccheria, dat gekend stond onder de naam il Buco (het gat). Vervolgens werden ze ’s nachts naar de bergen gebracht.
Ondertussen begonnen meerdere groepen kameraden gewapende gevechten in verschillende delen van de stad en in de omliggende gebieden (Avenza, Fossola, S. Francesco, Miseglia, Gragnana, Torano, Castelpoggio, Campo Cecina,…). Tijdens deze gevechten werden vele fascistische militairen van de Brigate Nere (4) en nazi’s gevangen genomen en naar de bergen gebracht.
Zoals iedereen nu wel weet, waren er in de regio van Carrara meerdere groepen anarchistische partizanen actief: die van de SAP-FAI (Italiaanse anarchistische federatie) en de brigades Lucetti, Lunense en Elio. Sergio Ravenna speelde als sectiecommandant van de brigade Lunense een belangrijke rol in het gewapende verzet tegen het fascisme.
Sergio schrijft in zijn artikel van 1984: “Op een morgen in oktober 1943, toen we nog weinig talrijk waren, zagen we een groep partizanen geleid door Elio Wochiecevich voorbijkomen. Hij was gekleed in een Duits uniform: hij ging de gevangenis van Sarzana aanvallen, waar kameraden die gefusilleerd gingen worden opgesloten zaten. De actie was een succes en de bevrijde kameraden vervoegden hun rangen. […] De brigade Elio met Giovanni Mariga als subcommandant, was de eerste formatie van anarchistische partizanen die opereerden in het gebied van de Apenijnse Alpen. De brigade was volledig autonoom, aangezien ze de eerste was die in het gebied opereerde en aangezien er nog geen enkel CLN [Nationale Bevrijdingscomité] bestond… In die tijd noemde men ons niet partizanen, maar ‘bandieten’.”*

De activiteiten van Elio, van Mariga (Padovan) en hun strijdkameraden kan je nagaan in de archieven van het CLN van Carrara. Dit waren hun meest opvallende acties: in juni 1944 valt de brigade Elio de gevangenis van Massa aan en bevrijdt meer dan vijftig gevangenen, waaronder Pedrini, Zava en Giorgi; tijdens een snel uitstapje op 11 november 1944 blokkeren Elio en Padovan vermomd als Duitsers een colonne camions van de nazi’s op de weg Aurelia. Daar ontwapenen ze vijftien militairen die meerdere gehandboeide gevangenen (waaronder een priester) begeleidden en bevrijden de gevangenen. Ondertussen komen er andere camions aan die volgeladen waren met Duitse militairen. De versterkingen worden bedrogen door de uniformen die de partizanen dragen en moorden uiteindelijk elkaar uit, terwijl het kleine groepje kameraden zich zonder verliezen uit de voeten kan maken.
Om het belang van de anarchistische formatie Elio voor de partizanenstrijd in de Apenijnen te begrijpen, voegen we hier het verslag toe dat geschreven werd door haar commandant. Het komt uit het rapport ‘Costituzione, impiego ed attività della Formazione Gruppo ‘Elio’ nella zona Apuana’ [Samenstelling, werk en activiteit van de formatie Elio in het gebied van de Apenijnen] dat zich bevindt in de archieven van het CLN van Carrara:

“[…] ik heb me verplaatst naar Campo Cecina om de eerste formatie op te richten, die de naam ‘Gruppo Elio’ gekregen heeft. In een klimaat van absolute tactische en administratieve autonomie, heb ik de bewapening van de groep geïnventariseerd:
2 zware mitrailleurs type Breda, kaliber 8, met 20 000 patronen
4 machinegeweren, 5000 [patronen]
2 lichte Duitse machinegeweren met 3000 patronen
7 automatische Duitse pistolen
12 Beretta mitraillettes
15 Sten
40 Duitse geweren van het type Mauser
50 musketten model 41
15 geweren model 41
200 granaten
200 antitank-mijnen
50 kilo trotyl met lonten
200 000 patronen

***

JULI 1944
20/7: 400 omhulsels en 6 kwintalen Trotyl gestolen bij TODT
27/7: vuurwerk bij de brug Storto
AUGUSTUS 1944
14/8: vuurwerk op de weg Castelpoggio-Campo Cecina
16/8: aanval op een Duits voertuig, twee soldaten en een hoger officier gedood
23/8: … onze frontale actie: 15 SS’ers gedood en een Duits commandant gevangen genomen… Aanval van de SS op onze posities om de gevangen commandant te bevrijden.
De vijand trekt zich terug, ondergetekende raakt gewond… Succes tijdens het gevecht: 38 gevangenen, 15 doden, 3 mitrailleurs, 3 automatische pistolen, 30 Mauser geweren. Bericht aan de commandatuur van de SS dat de gevangen SS’ers zullen geëxecuteerd worden in geval van repressailles.
SEPTEMBER 1944
9/9: inval in het ziekenhuis van Carrara, bevrijding van twee partizanen die tijdens het gevecht van 7/9/44 gevangen genomen werden.
9/9: ontwapening van het garnizoen van de Brigata Nere.
28/9: ontwapening van 5 SS’ers die gevangen genomen werden in de omgeving van Grazzano.
OKTOBER 1944
Patrouilles van onze groep vermomd als SS’ers, uitkamoperatie van de stad overdag.
14/10: vuurwerk bij de posten van eenheden van de Linea Gotica (in M. Sagro, Campo Cecina, Castelpoggio en Torano)
19/10: de volledige formatie verhindert de sabotage van de brug Vara. Het explosief dat door de Duitsers geplaatst was werd in brand gestoken.
NOVEMBER 1944
1/11: actie op de weg Aurelia, overdag, met diefstal van wapens en munitie, ontwapening van 15 militairen, vuurgevecht en aftocht van de vijand…
2/11: op ons initiatief bezetting van de stad Carrara. Vele wapens en voertuigen buitgemaakt, 35 gevangenen…”

In september 1944 voeren het nazistische bezettingsleger en de fascistische Brigate Nere honderden brandstichtingen, uitkamoperaties, massamoorden, vernietigingen van huizen en wreedheden van alle soort uit, vooral in de gebieden van Fivizzano, Carrara, Massa en Terrarossa. Dit was ondermeer mogelijk door de constructie van de Linea Gotica (5), en door het feit dat de Geallieëerden hun belofte om het offensief door te zetten niet hielden. Het geallieëerd offensief werd uitgesteld tot na de winter… Geconfronteerd met de noodzaak om de gewapende acties tegen de nazifascisten te coördineren, vormden de partizanen in deze gebieden een verenigd commando van de Apenijnse brigades om de activiteit van de tot dan toe autonome formaties te disciplineren.
Het proces van militarisering dat door het Verenigd Commando van de Apenijnse Brigade in gang werd gezet vereiste dat elke strijdende formatie een vertegenwoordiger verkoos. Alle verantwoordelijkheid voor militaire acties aan het front werd toegekend aan het CLN. Het CLN besliste ook over de discipline en de militaire en politieke doelen van de formaties. De formaties moesten dus orders ontvangen van het Commando van de Brigade.
Elio, Mariga, Pedrini en hun kameraden hebben zich tegen deze militaristische wending van de partizanenstrijd gekant. Ze werden beschouwd als incontrolados die geen orde en discipline verdroegen. Ze werden gemarginaliseerd en bekritiseerd omwille van hun zin voor autonomie en individuele verantwoordelijkheid.
Bij de Bevrijding ontfermt de sinistere hand van de man van Moskou (Palmiro Togliatti (6), minister van Justitie en Gratie) zich over het lot van de anarchisten. Hij definiëert ze als vijanden. En zo komt het dat Pedrini, Zava en Giorgi opnieuw gearresteerd worden – net zoals de duizenden andere partizanen die een bedreiging vormden voor de nieuwe republikeinse en burgerlijke orde. Ze werden veroordeeld tot 30 jaar gevangenis op basis van een gevecht tegen fascisten dat plaatsvond in La Spezia in 1942.
Giovanni Mariga ondergaat hetzelfde lot als zijn kameraden. Nochtans had de Britse legerleiding hem bijvoorbeeld opgedragen de SS-commandant Walter Reder te elimineren – een beul die verantwoordelijk was voor talloze slachtpartijen van weerloze burgers, zoals in Marzabotto en Vergate. Het Apenijnse CLN heeft vervolgens dit bevel uit angst voor Duitse vergeldingen opgeheven. Mariga wordt eveneens veroordeeld hoewel de Britse Gealliëerde legerleiding van de bezettingsmacht in Italië (het Vijfde Regiment) had voorgesteld om hem te decoreren met een gouden medaille voor Verdiensten als Partizaan omwille van zijn talloze en moedige acties tegen de nazifascisten. Giovanni Mariga, anarchist tot in z’n tenen, weigerde hoe dan ook deze onderscheiding. Hij had daarentegen niet de mogelijkheid om de levenslange gevangenisstraf te weigeren die de Justitie van de Italiaanse Republiek hem ‘met liefde’ toekende. De Republiek die geboren was uit het Verzet, veroordeelde hem op beschuldiging van moord op een bekende fascist en zijn vrouw te Santo Stefano Magra in 1946.
Al deze kameraden hadden zich schuldig gemaakt aan een té radicaal antifascisme dat onverenigbaar was met de belangen van de Republiek en de nieuwe richting van nationale pacificatie die ze wilde uitgaan. De minister van Justitie en Gratie, de communist Palmiro Togliatti, leverde het bewijs. Hij was er als de kippen bij om een algemene amnestie af te kondigen voor alle fascisten, en ‘vergat’ zijn echte klassevijanden: de anarchisten.

Anarchistische kring ‘Baffardello’ van Carrara

  • Wij kozen ervoor om het Italiaanse woord pedroni te vertalen door bandieten. Pedroni verwijst in feite naar populaire struikrovers. In de context van de nederlandstalige gebieden zou je de term met enige goede wil kunnen begrijpen als geuzen.

(1) 8 september 1943. In 1940 stort Italië zich aan de zijde van nazistisch Duitsland in de oorlog. Na een reeks nederlagen (terugtocht van de Italiaanse troepen uit Tunesië op 12 mei 1943, landing van Anglo-Amerikaanse troepen te Sicilië op 10 juli 1943) wordt Mussolini door de Grote Raad van het fascisme opzij geschoven. De koning laat hem arresteren en benoemt op 25 juli 1943 de maarschalk Pietro Badoglio in zijn plaats. Gedurende twee maanden voert hij een dubbelzinnige politiek: terwijl Italië bondgenoot blijft van de Duitsers, begint het eveneens onderhandelingen met de Anglo-Amerikanen. Op 3 september 1943 wordt de wapenstilstand getekend, op 8 september wordt het bekend gemaakt. De koning Victor-Emmanuel III verlaat in zeven haasten Rome en vlucht naar Brindisi. Het leger dat geen bevelen meer ontvangt, krijgt af te rekenen met een grote beweging van desertie. Op 12 september wordt Mussolini bevrijd door de nazi’s, en op 15 september sticht hij in het noorden van Italië zijn collaboratie-regime, de Repubblica Sociale Italiana in Salò. Enkele dagen voordien hadden de tegenstanders van het fascisme zich gegroepeerd in een Nationale Bevrijdingscomité (CLN) dat tot aan het einde van de oorlog het Italiaanse Verzet vertegenwoordigde. De grote officiële geschiedenis van het Verzet begint dus op 8 september 1943. Het hoofddoel was het nationale territorium van de Duitse bezetting te ‘bevrijden’, terwijl het Comité de Anglo-Amerikaanse bezetting van de zuidelijke helft van het land volledig aanvaardde.

(2) OVRA. De term OVRA verschijnt voor de eerste keer op 3 december 1930 in een perscommuniqué van het Agenzia Stefani over de ontmanteling van een clandestien netwerk van Giustizia e Libertà in Milaan. OVRA verving in dat communiqué het woord ‘politie’. Bij gebrek aan een officiële definitie worden deze initialen over het algemeen geïnterpreteerd als ‘Organizzazione Volontaria di Repressione Antifascista’, Vrijwilligersorganisatie voor antifascistische repressie. De OVRA was de geheime politieke politie van het fascistische regime, draaiende op de gewoonlijke verklikkers en een uitgebreid netwerk van spionnen. De OVRA was afhankelijk van de inlichtingendienst van de Afdeling van de politieke politie en de Afdeling voor algemene en bijzondere zaken. Deze waren op hun beurt ondergeschikt aan de Algemene Directie van de publieke veiligheid van de minister van Binnenlandse Zaken. De officieuze baas van de OVRA, Guido Leto, omschreef het als een organisatie zonder territoriale beperkingen voor onderzoeken, met geavanceerde technische middelen en enorme financiële voorzieningen.
Leto staat vanaf het einde van 1943 in contact met de Anglo-Amerikaanse geheime diensten en de chefs van het Verzet. Hij verblijft kort in de gevangenis en wordt na de oorlog directeur van de Technische Scholen van de politie. Bijna alle inspecteurs van de OVRA maken na 1945 carrière: Saverio Polito bijvoorbeeld wordt prefect van de politie van Rome, Ciro Verdiani wordt in 1949 verantwoordelijke voor de onderzoeken naar de maffia in Sicilië. Gesualdo Barletta, de voormalige verantwoordelijke van de OVRA in Rome, was van 1948 tot 1956 de directeur van de nieuwe Divisie voor algemene en bijzondere zaken.

(3) 25 april 1945. Pas in 1955 werd 25 april gekozen als feestdag voor de definitieve overwinning op het fascisme en het nazisme. Deze datum werd verkozen boven 28 april, de dag van de executie van Mussolini. Zijn lijk werd daarna vanuit het dorp Dongo naar de piazzale Lorete in Milaan vervoerd om daar uitgestald te worden. Deze datum deed echter op een te radicale manier herinneren aan de burgeroorlog, ten nadele van de etatistische continuïteit en de opdringing van een ‘nationale verzoening’ die zowel door rechts als door de communistische partij gewenst werd. In feite was het op 2 mei dat de nazifascistische troepen zich overgaven aan de Anglo-Amerikanen, maar deze datum liet te weinig plaats aan het Italiaanse nationale verzet. Historisch gezien markeerde 25 april 1945 alleen maar de volledige machtsovername door het Nationale Bevrijdingscomité (CLN) en haar lancering van de algemene opstandige staking in drie steden in het noorden (Milaan, Turijn en Genua). Zij die de strijd voor de vrijheid verderzetten, zoals een aantal anarchisten, hielden op ‘partizanen’ te zijn en werden na 25 april 1945 dus opnieuw ‘bandieten’ en ‘criminelen’ zoals onder het fascisme.

(4) Brigate Nere [Zwarte Brigades]. Mussolini, die zich sinds september 1943 schuil hield in de republiek van Salò (RSI), beslist om de fascistische partij (PRF) te militariseren door op 21 juni 1944 per decreet de Brigate Nere op te richten. Hij beveelt dat de “politico-militaire structuur van de Partij zich moet omvormen tot een exclusief militaire organisatie.” Alle leden van de PRF, van 18 tot 60 jaar, maakten deel uit van de brigades. Brigate Nere wordt zo de nieuwe naam van de federaties van de partij. Ze telde 48 territoriale afdelingen die overeenkwamen met de provincies die onder controle stonden van de RSI, waaronder 4 ‘mobiele’ brigades. De Brigate Nere moesten de interne vijand (de partizanen dus) bestrijden. Deze gewapende partij voerde politie-operaties uit en concurreerde onophoudelijk met de andere organen van het regime, in het bijzonder met de Guardia nazionale repubblicana (bestaande uit carabinieri, overblijfselen van de politie van de Italiaanse kolonieën in Afrika die trouw waren gebleven aan het regime en miliciens) en vooral met de paramilitaire organen (de Italiaanse SS, de mariniersdivisie X Mas onder leiding van Valerio Borghese). De Brigate Nere, net zoals de andere organen van de RSI, zijn verantwoordelijk voor enorme massamoorden onder de bevolking vanaf de zomer van 1944 tot april 1945. Ze profiteerden in het bijzonder van de Anglo-Amerikaanse beslissing om het offensief te stoppen en de winter van 1944 te laten voorbijgaan, waardoor de partizanengroepen van het noorden alleen stonden tegenover de nazi’s en de fascistische troepen.
Zie Dianella Gagliani, Brigate Nere, Mussolini e la militarizzazione del Partito fascista repubblicano, Bollati Boringhieri, Turijn, 1999, 306 p.

(5) Linea Gotica. De Linea was een verdedigingslinie die door de Duitse militaire legerleiding ingesteld was na de voorlopige val van Mussolini in juli 1943 en de landing van de Anglo-Amerikanen op Sicilië in de zomer van 1943. De Linea Gotica strekte zich uit over 280 kilometer van het oosten tot het westen van Italië, vertrekkende van Massa en Carrara aan de Middellandse Zee, over de Appenijnen tot aan het noorden van Pesaro aan de Adriatische Zee. Tussen 28 augustus 1943 en september 1944 staan 20 Anglo-Amerikaanse en 22 Duitse divisies tegenover elkaar langs deze linie. De gevechten behoorden tot de meest zware van de hele oorlog. De partizanenbrigades die zich in de rug van de nazi’s bevonden waren zeer kostbaar voor de Geallieëerden, in het bijzonder bij de bevrijding van Pesaro en vervolgens Rimini, en bij de bevrijding van het gebied ten zuiden van Bologna. Als vergelding wreken de nazi’s zich op talloze dorpen. In Marzabotto bijvoorbeeld worden tussen 29 september en 1 oktober 1944 ongeveer 1830 mensen vermoord. Hoewel de Geallieëerden hadden beslist hun offensief te staken om de winter van 1944 te laten voorbijgaan, beslisten talrijke groepen partizanen om hun aanvallen op Duitse troepen verder te zetten.

(6) Palmiro Togliatti (1893-1964). Hij is één van de leiders van de Italiaanse communistische partij (PCI) en vlucht in februari 1926 naar Moskou. Daar vertegenwoordigt hij de PCI in het uitvoerende orgaan van de Communistische Internationale (CI). Vanaf 1931 verdedigt hij binnen de CI de stelling van de trage actie op het legale terrein binnen de weinige ruimte die het fascisme nog vrijliet, en wilde hij zo de massatendensen die aanwezig zijn binnen het fascisme uitbuiten om een beweging op te bouwen die in staat zou zijn het omver te werpen. Vanaf 1934 verdedigt hij de stelling van een eenheidsfront met de sociaal-democraten. Hij wordt benoemd tot directeur van het Secretariaat van de Communistische Internationale, en wordt vanaf 1937 afgevaardigde van de CI in Spanje. Nadat hij had bijgedragen tot de liquidatie van de Spaanse revolutionairen, verdedigde hij uiteraard het pact tussen Duitsland en de Sovjetunie van 1939. Het is dus pas vanaf 1941, na de nazi-aanval op de Sovjetunie en vervolgens na de val van Mussolini in september 1943 dat de Italiaanse communistische Partij van de antifascistische strijd haar centrale as maakt. In augustus 1936 schrijft hij nog in ‘Oproep aan de fascisten voor het welzijn van Italië’, gepubliceerd door Lo Stato Operaio, het blad van de PCI in Parijs: “Wij verkondigen dat we bereid zijn samen met jullie en het hele Italiaanse volk te vechten voor de verwezenlijking van het fascistische programma van 1919.”
Na 18 jaar ballingschap in dienst van de CI keert hij in maart 1944 terug naar Italië en ordonneert onmiddellijk dat er “met alle democratische partijen” samen een nieuwe regering gevormd moet worden, en dat de klassebelangen niet mogen voorgaan op het nationaal belang. Hij wordt dan minister zonder portefeuille in de monarchistische regering Badolgio en daarna Bonomi van april tot december 1944. Daarna wordt hij van december 1944 tot juni 1945 (tweede regering Bonomi) vice-president van de Raad, en van juni 1945 tot juli 1946 bekleedt hij de post van minister van Justitie en Gratie (binnen de linkse regering Parri en daarna de rechtse regering De Gasperi).
Met andere woorden, het is Togliatti die als leider van de communistische partij en uitvoerend minister de amnestie van 22 juni 1946 heeft voorgesteld en heeft toegepast. Deze amnestie zal 7000 van de 12000 opgesloten fascisten vrijlaten (waaronder ex-ministers en talloze beruchte beulen en fascistische verantwoordelijken). De anarchisten en andere dissidente partizanen van de PCI zullen daarentegen 30 jaar gevangenis uitzitten voor ‘delicten’ tegen de fascisten.
Over het artikel van 1936, zie Palmiro Togliatti, Appel aux fascistes, Nautilus, Parijs, 1983, 60 p.
Over de linkse en ultra-linkse oppositie tegen de PCI binnen het Verzet na de terugkeer van Togliatti, zie Arturo Peregalli, L’altra Resistenza. Il PCI e le opposizioni di sinistra (1943-1945), Graphos, Genua, 1991, 390 p.
Over de activiteiten van minister Togliatti, zie Arturo Peregalli en Mirella Mingardo, Togliatti guardasigilli (1945-1946), Colibrì, Paderno-Dugnano-Milaan, 1998, 128 p.


Autobiografische scherven van uomini contro

“In de hel van het leven
treedt het meest nobele deel
van de mensheid binnen.
De anderen blijven
op de drempel staan
en verwarmen zich.”
Hebbel


De Protagonisten

Carrara is een stad met een echte anarchistische traditie, een traditie die teruggaat tot in de duisternis der tijden. De Lega degli spartani (de Liga van de voortzetters van Spartacus) biedt een goed voorbeeld van de liefde voor de vrijheid van de inwoners van Carrara biedt. In de vorige eeuw, de tijd van Bakoenin, telde de Lega een groot aantal medeburgers.
Deze proto-anarchisten, een beetje ruw en vaak niet zo beschaafd, waren - en de herinnering aan hen is nog zeer levendig - bijzonder genereus en vol menselijkheid, en toonden vooral de grote hunker naar autonomie als allereerste vrijheid, wat de typische kenmerken zijn van het traditionele anarchisme van mijn generatie. Zij verdroegen het niet te leven en te werken voor een patroon, ze verdroegen het dus niet uitgebuit te worden en zich slaven te voelen. Om vrij te blijven werkten ze daarom op de volgende manier: ze zochten naar resten in de marmergroeven die verlaten waren door de kapitalistische uitbuiters, waarmee ze hen dus een dienst bewezen. Daarna gebruikten ze deze resten naar oude artisanale gewoonte om in de stad spiegeldragers, vijzels, vazen en andere objecten te maken die ze om te overleven verkochten op de lokale markt of aan de grenzen van hun provincie.
Toen zei men dat deze spartani minder goed leefden dan de andere arbeiders die werkten in de marmergroeven. Daaruit kunnen we afleiden dat deze personen verkozen - en dat hebben ze lange tijd gedaan - om in nog miserabelere omstandigheden dan de andere uitgebuitenen te leven om autonomer en vrijer te blijven. Voor hen had de vrijheid zelfs op het moment van hongersnoden geen prijs. Een identiek voorbeeld vindt men in Liguria, een regio naast Carrara. Eeuwenlang bestonden daar twee types contracten voor matrozen die wilden inschepen. De twee contracten verschaften verschillende lonen. Zij die het minst goed betaald werden (zij die onder het contract met het laagste loon vielen) hadden daarentegen wel het recht om te protesteren, te klagen en zelfs om de baas te beledigen.
Tijdens de tweede helft van de vorige eeuw sloten de bewoners van mijn land, de arbeiders, de marmerontginners, de uitgebuitenen, net zoals het grootste deel van de matrozen van Liguria, zich massaal aan bij de ideologie die eerst door Bakoenin en daarna door Gori (1), Malatesta en Toccafondo werd gepropageerd: het libertaire socialisme. Heel wat bekende en minder bekende figuren van de anarchistische beweging kwamen uit mijn land, maar de geschiedenis van deze feiten en deze mensen is al geschreven.
Ik zal me tevreden stellen met het beschrijven van het Carrara waar ik geboren ben, waar ik de eerste jaren van mijn kindertijd doorgebracht heb en waar ik de ideeën heb laten rijpen waarvoor ik heb gevochten, waarvoor ik meer de helft van mijn leven in de gevangenis heb gezeten, waarvoor ik nu ik buiten ben nog steeds wil vechten, waardoor ik heb kunnen overleven, waarvoor ik wil blijven leven en strijden.

(1) Pietro Gori (1865-1911): Veelzijdig anarchist, met name als advocaat die verschillende kameraden heeft verdedigd (waaronder Malatesta en de anderen die beschuldigd werden omwille van de algemene staking tegen de verhoging van de broodprijs in Ancona in 1898), als schrijver die Addio Lugano (1894) samenstelde, als spreker tijdens debatten in Engeland en de Verenigde Staten, als agitator die deelneemt aan het oprichtingscongres van de Argentijnse FOA (1901) dat aanleiding zal geven tot de anarcho-syndicalistische FORA in 1904.

De vooroorlogse tijd

Mijn moeder stierf toen ik negen jaar oud was, en jammer genoeg heb ik weinig herinneringen aan haar. Mijn vader was beeldhouwer. Hij beitelde marmeren beelden en dankzij zijn activiteiten reisde hij veel en bezocht vele steden. Hij heeft mij Belgrado genoemd omdat zijn herinnering aan deze mooie stad nog erg levendig was.
Mijn vader heeft zich op politiek vlak nooit geëngageerd. Hij was een soort vrijdenker, en hij had interesse voor de problemen van het volk en de uitgebuitenen. Hij las veel. Hij had zo z’n eigen manier om het leven te zien en te bestuderen, vooral wat inter-individuele relaties betrof. Maar nooit uitte hij militante ideeën, en ik herinner me niet dat hij ooit een vinger heeft bewogen om te vechten tegen de bazen, de Staat, de fascisten en de Kerk.
Laat het duidelijk zijn dat het fascisme hem op geen enkele manier beviel; ik herinner me daarentegen dat hij verlangde en droomde van een vrijer collectief leven. Vaak uitte hij zich met kleine boutades, korte vertogen tegen het fascisme en tegen Mussolini. De echo van standpunten weergalmde tot bij de autoriteiten van de stad: hij werd meegenomen naar het casa del fascio (1) en bedreigd. De fascisten zeiden hem duidelijk dat hij zich maar beter niet uitte zoals hij gewoonlijk deed als hij wilde dat ze hem met rust lieten. Er is geen gevolg van gekomen en hij bleef binnen de muren van zijn huis de fascisten bekritiseren.
Wanneer we discussiëerden over het anarchisme, dat ik vanaf mijn 18 jaar had omarmd - een keuze waarvan hij zich volledig bewust was -, zei hij graag: “Pas op voor de ideeën die je propageert, ze zijn heel mooi maar ik heb de indruk dat het slecht zal aflopen. Je zal het wel zien als ik me vergis, maar je zal in de gevangenis of in één of ander gesticht eindigen. Overhaast je niet, laat je niet inpakken door je fascinatie voor deze ideologie, die de meest menselijke is maar ook de meest onrealiseerbare in deze fascistische rotzooi. Volgens mij - zei hij dan nog - zou je rustiger kunnen leven, het is niet het moment om onder zulke vlag te vechten, je zou beter het eind van de dictatuur afwachten.”

Eigenlijk was mijn vader niet tegen mijn ideeën. Gezien hetgeen mij overkomen was - van repressie tot gevangenis - aarzelde hij niet om te sympathiseren met de anarchisten van Carrara en dus met mijn ideeën. Ik kan daar nog aan toevoegen dat mijn vader van alle individuen uit de anarchistische beweging die hij heeft gekend, het meest door Errico Malatesta geraakt werd. Hij had hem ontmoet in Milaan, hij was ermee bevriend en had veel respect voor hem. Naar aanleiding van de hongerstaking die Malatesta in 1920 in de San Vittore-gevangenis in Milaan begonnen was, vertelde mijn vader vaak over hem en zei me: “Ik heb in mijn leven nooit een mens met zo’n grootse en menselijke opvattingen gekend.” Hij onderstreepte vaak de bijzondere kwaliteiten van Errico: zijn soberheid, zijn uitbundigheid, zijn generositeit en zijn zin voor menselijkheid.

“Ik herinner me, zo vertelde hij me eens, dat ik hem op een rots zag zitten, omringd door zijn kameraden, terwijl ze met de grootste natuurlijkheid een beetje brood en vijgen deelden. Zo’n houding, zo eenvoudig en sympathiek… Ik bedacht me dat als ik niet zoveel problemen had, niet zo’n talrijke familie en kinderen moest voeden en als ik jonger en vrijer geweest was, ik zeker niet geaarzeld zou hebben deel uit te maken van zijn beweging en die van zijn kameraden.”

Na de Eerste Wereldoorlog hernamen de anarchisten van Carrara hun strijd tegen de bazen en de Staat. De vorming van de groep del Piastrone, die zich met alle middelen waarover ze beschikte verzette tegen de komst van het fascisme, dateert van deze periode. Terwijl Picelli met zijn Arditi del Popolo (2) en de revolutionaire syndicalisten de Mars op Rome van Mussolini in Parma probeerden te blokkeren, deden de kameraden in Carrara hetzelfde in hun stad. In die periode was ik nog een kind, maar ik herinner me niet dat ik heb horen praten over andere groeperingen die bereid waren om de opkomst van het fascisme ten allen prijze te stoppen.
Toen ik jong was, was er een zekere Forzetti, een anarchist uit Carrara die me door zijn manier van doen bijzonder had geraakt. Toen hij het beu was door de carabinieri’s en de fascisten vervolgd te worden, opende hij het vuur op hen. Volledig omwille van politieke redenen. Hij werd veroordeeld tot 30 jaar gevangenis, ik heb hem ontmoet in de gevangenis van Pianosa in 1937 of 1938.
Een heel boek zou niet volstaan om alle feiten, anekdotes en acties van de anarchisten van Carrara en Toscane tegen de fascisten te vertellen. Je moet weten dat mijn kameraden niet dezelfde fout begingen als de socialisten en de communisten, die helemaal werden verpletterd door de groei van het fascisme en pas in 1943 de strijd opnieuw opnamen. De anarchisten hebben nooit opgegeven en hebben zelfs na 25 april [de datum van de officiële bevrijding van Italië] verder gevochten, binnen de beperkingen van hun mogelijkheden welteverstaan .
Ze publiceerden affiches en pamfletten en verdedigden zich met wapens wanneer dat nodig was. Aangezien ik niet op de medewerking van grote groepen kameraden of de massa’s kon rekenen, ben ik tijdens het fascisme mijn subversieve anarchistische activiteiten begonnen als individualist. Het is niet dat ik geloofde in de theorieën van Nietzsche, Stirner of Ciancabilla (3). Nee, ik voelde me eerder collectivist, libertair communist. Maar aangezien ik niet op een collectieve, georganiseerde manier kon vechten tegen het kapitalisme en de fascistische Staat, koos ik ervoor - om mijn anarchisme te doen overleven - individueel te ageren, of eerder, te reageren.
Mijn libertaire volwassenheid is geboren uit een wetenschappelijke en persoonlijke analyse die ik tijdens mijn jeugd gemaakt heb. Mijn revolte richtte zich onmiddellijk tegen autoriteit, tegen het fascisme, het kapitaal, de Staat, de misbruiken, de uitbuiting van de ene mens door de andere. Ik moest strijden tegen al deze dingen die me verhinderden adem te halen en me een individu te voelen.
Toen ik 18 jaar was, sloot ik me aan bij de anarchistische beweging van Carrara, een beweging die, terwijl ze volledig opgejaagd en bestreden werd, overleefde door vergaderingen, discussies, gezamelijke lezingen, de circulatie van boeken en kranten, de verdeling van pamfletten, het plakken van affiches en gewapende acties tegen het regime.
Van tijd tot tijd kwamen we samen op een plaats die “Buc” (il buco: het gat) genoemd werd: we daalden af langs een trapje naar een ondergrondse kamer waar we praatten over “wat te doen” bij het schijnsel van een kaars; we analyseerden het heden en we probeerden greep te krijgen op de toekomst. De acties, vaak gewild, georganiseerd en gerealiseerd door één enkele kameraad of hooguit door twee, vonden plaats met wat we konden recupereren. Ieder handelde alleszins volgens zijn eigen bewustzijn: ieder dacht na over projecten en zette zijn project op de meest autonoom mogelijke manier in gang. Het is dankzij dit clandestiene bestaan van de beweging dat Lucetti zijn project ontwikkelde om Mussolini te vermoorden, op z’n eentje met een bom. Jammer genoeg mislukte zijn poging, maar hij had geprobeerd en dat was zeer belangrijk.
Ik denk dat Lucetti het perfecte voorbeeld is van een anarchist die wanneer hij geen collectieve emancipatorische acties met en vanuit de massa’s kan realiseren, er uiteindelijk voor kiest om in dit klimaat van onderdrukking en afwezigheid van vrijheden (wat het fascisme was) zijn anarchisme, zijn revolutie, op de enig mogelijke manier te verwezenlijken: door individuele actie. In klare taal: zijn actie was individualistisch maar rechtvaardig. Hij heeft geageerd tegen het regime, tegen de onderdrukker, tegen de autoriteit en tegen de Staat. Hij heeft zijn daad zelf georganiseerd, met zijn eigen krachten en capaciteiten.
Het overleven van de clandestiene anarchistische beweging waar ik deel van uitmaakte was, om het zo te stellen, het werk van individuen. Ze bleef zich uiten, ook al gebeurde dat niet ononderbroken. Ondanks het klimaat van onderdrukking, drukten en verdeelden de kameraden van Carrara pamfletten waarin ze de bevolking aanspoorden om te reageren tegen de tiran en hun eigen strijd voor emancipatie voort te zetten. Ze schoven de pamfletten onder de deuren van huizen, legden ze in de wachtzalen van de stations, op de tafels van cafés. Het is dus in dit klimaat van constante samenzwering dat ik mijn plannen voor de aanval op het regime en de fascistische Staat ontwikkelde.
Het is door te lezen en te studeren dat ik terecht gekomen ben ik in de buco, in de clandestiniteit. Ik ben tot het anarchisme van Bakoenin gekomen door me te verdiepen in het nietzscheaanse denken. Toen ik jonger was, ongeveer 15 jaar oud, had ik de werken van deze Duitse filosoof gelezen: de Godenschemering, Alzo sprak Zarathustra, de Vrolijke Wetenschap. Deze werken stelden me in het begin tevreden door hun haat voor de christelijke en bourgeoismaatschappijen. Mettertijd spraken de ideeën van Nietzsche me niet meer aan: mijn denken was al vanaf het begin verbonden met het egalitarisme, het libertaire socialisme, het collectivisme. Mijn rebellie en mijn dorst naar kennis ontmoetten vervolgens De ene en zijn eigendom van Stirner. Enkele maanden later verwierp ik ook Stirner. Zelfs hij stelde me niet meer tevreden.
Om te besluiten kan ik zeggen dat ik tijdens de fascistische periode mijn leven in vrijheid al lezend heb doorgebracht. Na de werken van Bakoenin, Proudhon, Kropotkin, Malatesta, Cafiero, etc., gelezen en bestudeerd te hebben, ben ik mezelf als anarchist beginnen omschrijven. Daarna heb ik de kameraden van Carrara ontmoet. Ik ben met hen beginnen militeren.
Van deze jaren herinner ik mij Giovanni Zava, Oreste Bonucelli, Pelliccia, de broers Tolaini, Orgade (il claudicante, ‘de kreupele’). Met hen heb ik gediscussieerd en geageerd, met hen ben ik in de gevangenis, op het politiekantoor of onder administratief arrest beland. Eens terug in vrijheid, heb ik met hen de strijd hernomen. Samen met hen ben ik in elkaar geslagen, ben ik verklikt voor clandestiene propaganda, samen met hen heb ik veroordelingen opgelopen en ben ik, eens terug in vrijheid, herbegonnen met ageren.
In die tijd heb ik persoonlijk meerdere acties uitgedacht en voorbereid, die vaak vaak slechts projecten zijn gebleven. Eén keer ben ik er zelfs in geslaagd volgens de regels van de kunst een aanslag te plannen tegen het casa del fascio in Carrara, tegen de secretaris van de fascistische partij Renato Ricci en zijn handlangers, maar het is er niet van gekomen.

(1) Casa del Fascio : lokale zetel van de Nationale Fascistische Partij (PNF). De casa del fascio was niet enkel een simpele randsectie van de organisatie, maar een soort tempel van politieke religie ter ere van Benito Mussolini, met zijn dodencultus en zijn bataljons zwarthemden. Op 28 oktober 1923, lanceerde Mussolini tijdens een toespraak om de eerste verjaardag van de Mars op Rome te vieren, deze casa: “Ik bewonder het feit dat jullie mooie kantoren bouwen. Wij zijn artiesten. Wij houden niet van de obscure wijnkelders. Laten we de zweterige lokalen die vol met infecties zitten overlaten aan zij die bij de lage diersoorten horen.”

(2) Arditi del Popolo: [“Onbevreesden van het volk”]: De Arditi waren een 20 000 man sterk speciaal korps van het Italiaanse leger wiens rol het was om achter de vijandelijke linies aan te vallen onder het motto: “de mooie en wraakzuchtige dood.” In 1918 bekeert een deel van de Arditi, doorheen hun oud-strijdersorganisaties, zich tot een wraakzuchtig nationalisme dat zich zal aansluiten bij Mussolini in Milaan en Padua, terwijl een ander deel (dichter bij de socialisten, anarchisten en revolutionaire syndicalisten) hun haat en walging voor de oorlog omzetten in revolutionaire en anti-kapitalistische woede. Eind juni 1921 zullen daaruit de eerste anti-fascistische formaties geboren worden onder de naam van Arditi del Popolo. In Viterbo (11 juli 1921), Sarzana (21 juli), Ravenna (11 september), Rome (9-13 november), Piombino (24 april 1922), Civitavecchia, Bari, Genua, Ancona (begin augustus) en Parma zullen ze de fascisten uit hun stad jagen, op hun eentje of samen met de opstandige bevolking, door hun militaire kennis te gebruiken bij straatgevechten.
De Arditi del Popolo ontbonden zich snel na de slag van het akkoord dat op 3 augustus 1921 tussen de leiders van de socialisten en de fascistische partij werd getekend. Ook de afscheiding van de Italiaanse communistische partij (PCd’I) van Amadeo Bordiga, die in januari was gesticht en die niets anders wilde dan groepen ondergeschikt aan haar leiding,en de hevige repressie die volgde op de verovering van de macht door de fascisten op 29 oktober 1922 speelden mee. Uiteraard waren zij ook slachtoffer van hun eigen beperkingen, zoals het gebrek aan politieke perspectieven (ze waren eerst en vooral een groep van proletarische zelfverdediging). Ze zijn altijd erg afhankelijk gebleven van de context die getekend werd door de nederlaag van de beweging van fabrieksbezettingen, het falen van de pogingen tot opstand, en uiteindelijk de komst van het fascisme en haar niet te ontkennen populaire basis.
Zie Marco Rossi, Arditi, non gendarmi! Dall’arditismo di guerra agli arditi del popolo (1917-1922), BFS Edizioni, Pisa, 1997, 190p.; Eros Francescangeli, Arditi del popolo. Argo Secondari e la prima organizzazione antifascista (1917-1922), Odradek, Rome, 2000, 322p.; Luigi Balsamini, Gli arditi del popolo; dalla guerra alla difesa del popolo contro le violenze fasciste, Galzerano Editore, Salermo, 2002, 280p.

(3) Guiseppe Ciancabilla (1871-1904): In 1897, na in Griekenland aan de zijde van de revolutionaire socialist Amilcar Cipriani te hebben gevochten tegen de Ottomaanse overheersing, publiceert deze socialistische journalist in Avanti! een gesprek met Malatesta dat aanleiding zal geven tot discussies en debatten tussen socialisten en anarchisten. Daarna sluit hij zich bij de anarchisten aan. Naar aanleiding van de repressie van de revoltes van 1898, gaat hij in ballingschap naar Zwitserland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Als stichter van de krant L’Aurora en van het blad La Protesta Umana in 1902 te Chicago, ontwikkelt hij ondermeer het idee van de informele organisatie, waarbij hij individuele daden tegen de macht verdedigt (de moord op de koning van Italië Umberto I door de anarchist Gaetano Bresci op 29 juli 1900, de moord op de Amerikaanse president William McKinley door de anarchist Leone Czolgosz op 29 oktober 1901).

(4) Gino Lucetti (1900-1943): Afkomstig uit Avenza, regio van Carrara. Op 11 september 1926 werpt Gino Lucetti in Rome een bom naar de wagen van Mussolini die de piazzale di Porta Pia voorbijreed. Jammer genoeg stuiterde de bom op de motorkap weg en ontplofte een eind verder, waardoor meerdere mensen lichtgewond geraakten. Op 11 juni 1927 wordt hij door een speciaal tribunaal veroordeeld tot 30 jaar gevangenisstraf (Leandro Sorio, een anarchist die ober was in de herberg waar Lucetti verbleef, en Stefano Vatteroni, een anarchist uit Rome die bevriend was geraakt met Lucetti, kregen 20 en 18 jaar wegens medeplichtigheid). Hij wordt eerst opgesloten in de gevangenis van Regina Coeli (Rome), vanaf augustus 1927 in Portolongone (op het eiland Elba), daarna, in februari 1930, in Fossombrone (Pesaro) en uiteindelijk in de gevangenis op het eiland Santo Stefano in juni 1932. Na de landing van de Anglo-Amerikaanse troepen en na de wapenstilstand die op 8 september 1943 met de Italiaanse regering werd gesloten wordt het grootste deel van de politieke gevangenen bevrijd. Na 17 jaar gevangenis, in een hel van folter en honger, komt Lucetti op 11 september 1943 buiten. Zes dagen later, wanneer hij zich nog in Ischia (Napels) bevindt waar hij was vrijgelaten, sterft hij tijdens een bombardement van de nazi’s dat ondersteund werd door Italiaanse kanonnen vanuit de zee.
Zie Riccardo Lucetti, Gino Lucetti: l’attentato contro i Duce (11 settembre 1926), Cooperativa Tipolitografica Editrice, Carrara, 2000, 206 p.

De eerste gevangeniservaringen

Zoals ik al zei, ben ik meermaals in de kooien en in de spelonken van het fascistische Italië beland. Om exact te zijn, ik herinner me noch het aantal keren, noch de precieze redenen. In 1937 of 1938 werd ik in Pianosa ondergebracht in de 6de divisie: ze sloten me op in cel n°2 terwijl een kameraad in n°3 zat, een zekere Natale Fruzzetti. We zagen elkaar tijdens de wandelingen en stopten maar niet over de mogelijkheden voor een revolte te discussiëren en de huidige situatie te analyseren. Dat was intussen al een gewoonte geworden.
Maar toen zaten er ook andere antifascistische gevangenen binnen. Onder de socialistische gevangenen zat een zekere Pertini (1). Ik herinner me dat de kritiek op wat er gebeurde in de Sovjetunie tijdens die jaren erg uitgewerkt was bij de socialisten, zeker over wat er gebeurde tussen Trotski en Stalin.
Op een dag stelden de socialisten, verbetener dan gewoonlijk, de theses die net ontwikkeld waren op het laatste congres van de Communistische Internationale in vraag en beweerden dat het zogenaamde staatssocialisme enkel in één ‘gidsland’ werd toegepast en moest toegepast worden. Tijdens dit congres had Trotski het toekomstige failliet van het Russische experiment voorspeld en aangetoond, zowel op internationaal niveau als in zijn middens. Voor hem was dat verbonden met het feit dat de Sovjetunie juist het enige ‘socialistische’ land was. Enkele socialisten en communisten verdedigden daarentegen dat Stalin gelijk had om de bruikbaarheid en noodzakelijkheid van Rusland als enig socialistisch land en enig gidsland te theoretiseren. Pertini was bij diegenen die Trotski en zijn theses verdedigden.
Natele Fruzzeti was een eenvoudig man van weinig woorden, maar hij voelde toch de noodzaak om tussenbeide te komen. Ik herinner me dat hij voor de socialisten en de communisten onderstreepte dat het nutteloos was om zowel in de ene als in de andere hypothese te volharden aangezien de strijd tussen Stalin en Trotski een ander karakter had: Stalin was machtiger en zag in Trotski een tegenstander die moest uitgeschakeld worden. En als Trotski - daar stond Fruzzeti op – op de plaats van Stalin gezeten had, zou hij op dezelfde manier als zijn rivaal gehandeld hebben.
“Ik denk, besloot Natale, dat hun familiedispuut ons niet aangaat. Ik stel dus voor terug te komen op de analyse van het sociale vraagstuk dat ons van dichtbij aangaat. Dat deze twee Staatsmannen onderling hun plan trekken, volgens hún machtslogica.”
Hierop antwoordde Pertini iets in de trant van: “Onze theoretische vraagstukken brengen ons momenteel tot een internationale analyse. Jullie, anarchisten, kunnen jullie conclusies trekken, maar voor ons is dat geen politiek. Als je jullie methodologie volgt, kan je geen ander resultaat dan dat van jullie bekomen. Ik denk dat jullie voor bepaalde vraagstukken gewoon niet geschikt zijn: jullie zijn te kortzichtig om de objectiviteit van onze specifieke dilemma’s te begrijpen. Zelfs als ik jullie begrijp - besloot hij dan - en als ik weet dat ik met jullie kan discussiëren over het politieke karakter van het sociale vraagstuk, dan geef ik er nog de voorkeur aan, zonder jullie te willen beledigen, om te vermijden over buitenlandse politiek te praten. Vanuit een strikt ideologisch en anarchistisch standpunt hebben jullie volledig gelijk, maar wij - als socialisten - hebben er belang bij te begrijpen wat er in Rusland gebeurt, zelfs al gaat het maar over een simpel machtsprobleem.”
Voor mij, een nieuweling, was Rusland niet meer dan een land waar er een revolutie was geweest. Nochtans, ondanks het klimaat van samenzwering waarin we als anarchisten leefden, ondanks de beperkingen van mijn leeftijd (ik was 18 jaar oud), ondanks mijn schaarse contacten en mijn beperkte kennis over wat er tussen 1917 en 1920 in Rusland was gebeurd, ben ik 45 jaar later nog steeds niet van mening veranderd. Ik beschouwde de geboorte van een Staat en een ‘proletarische’ rode dictatuur in Rusland als iets zeer negatiefs. Maar ik bleef gefascineerd door het feit dat een gewapend volk in het begin de bazen en de regeerders had verslagen en daarna, in de mate van het mogelijke, met diezelfde wapens de bekomen veroveringen verdedigde. In de Oekraïne bijvoorbeeld zocht Makhno naar de meest libertair mogelijke manier om de revolutie te voeren - ondanks de tegenstand van de Witten en daarna ook van de Roden.

Mijn kameraden en ik, wij wilden de Russen in deze eerste fase imiteren. We wisten dat we maar met weinig waren om te vechten tegen een goed georganiseerde fascistische Staat, maar we brandden van verlangen om een voorbeeld te geven, in naam van het ideaal en een betere samenleving. We wilden deze (objectief bekeken) negatieve omstandigheden veranderen opdat de uitgebuitenen zich later op een libertair socialistische manier zouden kunnen organiseren.
In de geschiedenis van de Russische revolutie hadden de gebeurtenissen in Kronstadt me bijzonder geraakt: de gewapende matrozen hadden nog een laatste keer geprobeerd om de revolutie uit te breiden door op een extreme en voorbeeldige manier te vechten tegen de bolsjewistische macht, de nieuwe rode bazen. De repressie die daarop volgde is in mijn geheugen gebrand: anarchisten, matrozen en revolutionairen werden gefusilleerd op bevel van Lenin en Trotski, de chef van het Rode Leger.
In de Russische revolutie en de oprichting van een nieuwe socialistische Staat zag ik een bevestiging van de hypotheses die Bakoenin al had aangereikt na de breuk met Marx in de Eerste Internationale.
Wat Lenin en Trotski betreft, deel ik het oordeel dat Malatesta bij de dood van de eerste had uitgedrukt:
“Lenin is dood. Goed. Leve de vrijheid!”

(1) Alessandro Pertini (1896-1990): Historische figuur van het Verzet. Als socialist engageert hij zich vanaf 1924 in de antifascistische strijd. In 1925 werd hij omwille van een pamflet voor de eerste maal veroordeeld. In februari 1929 werd hij vervolgd door de Franse Staat omdat hij daar (waar hij in 1926 naartoe gevlucht was) clandestiene radio-uitzendingen verzorgde die bestemd waren voor Italië. Als hij terugkeert naar Italië, wordt hij tot 7 jaar gevangenis veroordeeld omdat hij “de nationale belangen had geschaad” en omwille van “beschadiging van het aanzien van Italië in het buitenland.” Daar leerde hij een aantal partizanen van andere tendensen kennen, met een deel ervan sympathiseerde hij. Vanaf 1935 wordt hij onder huisarrest geplaatst, vanaf 1943 neemt hij deel aan het Nationale Bevrijdings Comité, reorganiseert hij de socialistische Partij (PSIUP) en de partizanengroepen die met hem verbonden zijn. Na de oorlog wordt hij chef van de socialistische Partij, daarna voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers (1968-1976) en president van de Republiek (1978-1985). Op zijn manier trouw aan zijn partizanenverleden, ondersteunde hij de vragen voor de vrijlating van ex-partizanen die na de oorlog werden opgesloten.

1942 - 1944

Het anarchistische verzet tegen het fascisme in Carrara en in heel Italië was al 20 jaar aan de gang. De anarchisten gingen de gevangenissen in en uit en werden onder toezicht geplaatst, de confino (1), voor sporadische maar permanente daden, begaan door individuen of door kleine groepen.
Op een avond zijn we met enkele kameraden binnengestapt in een lokaal in Carrara waar zich zeven of acht militieleden bevonden die gewapend waren met dolken waarop het beeld van Mussolini en een doodskop gegraveerd was. Dat was meestal hun dienstwapen wanneer ze geen matrakken of pistolen hadden. Met de gewoonlijke fijnbesnaardheid die hen onderscheidde, vielen ze de jonge zussen van de baas van de herberg lastig. Wij grepen snel in, met pistolen in de hand, en nadat we ze hadden ontwapend hebben we ze wat klappen gegeven. Het ging niet eenvoudigweg over de dommigheden die ze aan het zeggen en doen waren, maar wel over het ontladen van een beetje van de schuwe haat die we tegenover hen voelden opwellen. De operatie was snel volbracht maar de volgende dag opende de fascistische militie op bevel van adjudant Evangelisti de jacht : ze zochten ons in de buurt van onze woonplaatsen en op de plaatsen waar we geregeld kwamen. Gelukkig hebben ze ons niet gevonden, want dat zou ons einde betekend hebben. Toen volstond het om een revolver op zak te hebben om zonder proces gefusilleerd te worden.
Het was niet onze eerste actie zonder bedekt gezicht, zo ging het al een jaar, alles voor alles riskerend. Wij waren immers openlijk in strijd tegen het regime, bereid om alles te riskeren, zelfs het leven. Om te ontsnappen aan arrestaties zijn we na deze affaire naar Milaan gevlucht. Daar bevond ik me tijdens een nacht in november 1942 (één van de jaren waar het fascisme zich sterker voelde dan ooit en waar zij die hun arm met het wapen in de hand durfden opheffen tegen de zwarthemden zeldzamer en zeldzamer werden) in de viale Corsica. Ik was een affiche aan het plakken die clandestien gedrukt was en de Italianen opriep in opstand te komen tegen de oorlog, tegen Mussolini en tegen het fascisme. Samen met twee andere kameraden werden we verrast door een politiepatrouille. We hebben ons al schietend verdedigd, en nadat we twee agenten in de spoedafdeling van het ziekenhuis hadden doen belanden zijn we erin geslaagd weg te geraken. Eén van ons was ook gewond geraakt, en de Popolo d’Italia, de krant van het regime, omschreef ons de volgende dag als “misdadigers en saboteurs van het morele verzet van de gewapende troepen”, en betreurde dat we niet waren vermoord.
Onze vrijheid is in ieder geval van korte duur geweest: we werden geïdentificeerd door de OVRA, die ons spoor niet echt kwijt was geraakt nadat de fascistische militie van Carrara ons signalement over heel Italië verspreid had. Die avond slaagden we erin hen op de Piazza Cairoli af te schudden door verschillende routes te nemen. Uiteindelijk vluchtten we naar de Porta Ticinese, naar het huis van één van mijn zussen. De volgende ochtend verwittigde mijn nicht ons nadat ze melk was gaan kopen, dat de weg beneden vol agenten in burger stond. Ze wachtten ons op, terwijl ze met hun handen in hun zakken ronddrentelden. Onze pistolen waren geladen, we hadden eveneens granaten, maar we wilden ze niet gebruiken in het huis van mijn zuster. Zelfs als we het idee om al vechtende te sterven konden verdragen, zou het doen sterven van vrouwen en kinderen ons verantwoordelijk gemaakt hebben voor een slachting.
We zijn langs de agenten in burger naar buiten gelopen. De agenten volgden ons met hun hand op de kolf van hun pistolen. Ik denk dat ze ons wilden begeleiden tot een half verlaten plek waar ze ons kalm konden afmaken zonder te veel lawaai te maken. Ik herkende onmiddellijk een fascist uit Carrara, waarvan we wisten dat hij lid was van de OVRA en dat hij zeker op de hoogte moest zijn van de affaire in de herberg. Plots botsten we op een anarchist uit Sesto S. Giovanni die achter het stuur zat van een vrachtwagen. Hij was onze redder. Hij begreep onmiddellijk wat er gaande was en heeft ons snel doen instappen, en zette zo een punt achter een extreem kritieke situatie: auto’s waren toen nog weinig talrijk en de fascisten hadden geen tijd om er één of twee tegen te houden om ons te kunnen achtervolgen. Zo zijn we rustig tot bij het station in het noorden geraakt en van daaruit zijn we tot in Genua geraakt, verborgen in een goederentrein en na vele tussenhaltes. We werden ontvangen door een andere zus van mij, die later gearresteerd werd omdat ze ons onderdak had verschaft. Ze werd uiteindelijk toch vrijgelaten omdat ze de vrouw was van een adjudant van het leger.
Vanuit Genua zijn we naar La Spezia gegaan en in een pension blijven logeren. We hebben daar onze plakrondes en de verdeling van de pamfletten afgewerkt. Op een avond, rond 23u, nog maar net terug in het pension, werd er op de deur geklopt. We waren nog niet gaan slapen en ik ben gaan opendoen. Er stonden zes agenten in burger met hun handen in de zakken van hun regenjassen. Met de beleefdheid die hen karakteriseerde, vroegen ze brutaal naar onze papieren. Ze voegden eraan toe dat ik hen moest volgen terwijl de anderen mochten blijven. Dat was natuurlijk niet meer dan een belachelijke tactiek om ons te scheiden. Zonder één woord te zeggen, begrepen we dat ze ons alleen maar wilden scheiden om ons afzonderlijk te kunnen arresteren of elimineren. Onderaan de trap hadden we andere ‘platvoeten’ [flikken] opgemerkt die deze hypothese bevestigden. Overtuigd dat we waren toegekomen aan wat ze op een stereotiepe manier ‘de rekening vereffenen’ noemen, en wetende dat we weinig mogelijkheden hadden om levend aan zo’n arrestatie te ontkomen, kozen we voor de directe confrontatie: het vuur openen. Ze trokken op hun beurt hun wapen en haalden de trekkers over. Eerst in de kamer, daarna in de hele wijk, speelde zich een gebeurtenis af die nogal beroemd is gebleven in de annalen van die tijd, die nu zo ver weg is. Het vuurgevecht duurde tot aan het ochtendgloren.
Eerst hebben we hen uit het pension gedreven om een vlucht te wagen, maar ons optimisme verminderde: het kleine gebouw was omsingeld door troepen van de fascistische politie en door Duitsers. Fascisten, politieagenten, en Gestapo zaten eveneens op de daken en in de aanpalende huizen. We hebben ons binnenin het pension gebarricadeerd en, zoals ik al zei, duurde de belegering tot aan het ochtendgloren, tot aan de laatste patronen.
Ik herinner het me alsof het gisteren was: Giovanni Zava, één van mijn kameraden, was geraakt door vijf of zes projectielen. Ik daarentegen, was twee keer geraakt. Mijn dijbeen was verbrijzeld, en ik slaagde er nog maar amper in om te bewegen. Ook de derde kameraad, Giorgi, was toegetakeld. Rondom ons waren er enkele agenten gewond, waarvan één stervende was. Het einde van de operatie, of eerder de overgave, vond plaats toen de nazifascisten bedachten dat wij na hun langdurige aanval misschien al dood waren, of nog leefden maar hoe dan ook zonder munitie zaten. Door een ‘geniale’ actie, snel en moedig, forceerden ze de deur die doorzeefd was met kogels. Met een reeks onzinnige sprongetjes, kwamen ze massaal binnen in de kamer waar wij buiten bewustzijn lagen, waarna ze ons schreeuwend meesleurden. Er stond een meute nieuwsgierigen die aangetrokken waren door het lawaai van de schoten en de politiemobilisatie. De mensen waren wanhopig door de bombardementen van de Geallieerden van de voorbije dagen. Ze schreeuwden ons toe: “Ter dood! Lynch hen! Fusilleer onmiddellijk de Engelse, Amerikaanse en Russische parachutisten, doe hen betalen voor onze doden, onze pijn, hun luchtbombardementen.”
Na een kort medisch onderzoek, werden we afgevoerd naar het commissariaat van La Spezia. Daar sloten ze ons op in ondergrondse cellen zo groot als een crypte. Ze hebben ons noch geslagen, noch gefolterd - ze dachten dat ze hun feest wel wat later konden vieren. In feite had de commissaris reeds in twee minuten de noodzakelijke beschikkingen getroffen, en het bevel gegeven de musketten en de kogels te nemen om ons tegen de muur te plakken en ons snel gerechtigheid te bezorgen, zonder al te veel toestanden. Fataal genoeg komt er een verantwoordelijke van de nationale fascistische Partij van La Spezia aan, met een theatraal uniform aan dat types zoals hij dag en nacht droegen. Met de autoriteit en de macht die hem kenmerkten, blokkeerde hij de executie tussen twee “Aandacht, rust!” door. Na uren discussie slaagt hij er door zijn smerige onkunde en de macht die de Duce en de Partij hem toekende in de politieagenten ervan te overtuigen de executie op te schorten, in de hoop tot op de bodem van onze subversieve organisatie en tot onze veronderstelde leiders door te dringen. Zij waren volgens hem de hersenen, aanstichters en auteurs van de affiches die gevonden waren in de lavabo van het pension en niet helemaal door het vuur waren verteerd. Wat ons dus op dit extreem kritieke moment redde, was de onkunde, die één van de kenmerken is van alle bureaucraten, geweldenaars en autoritairen, en in feite van alle fascisten. In de geest van deze arme kaffers, versuft door hun valse idealen en hun ondergeschikte rol, moesten we noodzakelijkerwijze een chef hebben, een ‘intelligente’ persoon zoals zij.
Na een beetje beter verzorgd te zijn, werden we enkele uren later getransporteerd naar de gevangenis van La Spezia. Een lang en onverdraaglijk onderzoek begon, de nazifascisten hoopten het hele kluwen van gebeurtenissen te ontwarren. Na dagen van slagen en folter ontdekten ze dat het niet mogelijk was de draad van een onbestaand kluwen, de vrucht van hun fantasie, te vinden. Het is bekend dat anarchisten, of ze nu naar school zijn gegaan of niet, kritisch en autonoom genoeg zijn om zelf meester en verantwoordelijk te zijn voor wat ze plannen en doen.
Ze hebben ons dossier, met noten over de feiten in de herberg van Carrara en over de gebeurtenissen in Milaan, met een beschrijving van de nacht van de belegering en de aanval op het pension in La Spezia en de pamfletten die door de politie waren gevonden, opgestuurd naar een speciaal tribunaal in Rome dat, in die tijd, voor gelijkaardige feiten of zelfs nog minder significante feiten, alleen doodstraffen uitsprak. Wat ons in leven hield, was de hoop, en voor mij de zekerheid, dat het fascisme ondanks alles de oorlog had verloren en dat haar dagen, of op z’n minst haar maanden in de meest pessimistische versie, geteld waren. Het volstond om een tijdje te overleven, enkele seizoenen in het slechtste geval, om eruit te geraken.
In elk geval moet je weten dat wij ons in die tijd gedoemd voelden tot een zekere dood: voor ons was leven en sterven iets zeer relatief. Enkele dagen later, heb ik toch de garantie gekregen dat we aan de dood zouden ontsnappen.
Het is mijn broer, de schoft, die me gered heeft van executie. Ik praatte al sinds jaren niet meer met hem en ik was gedegouteerd door het feit dat mijn vader eveneens een zoon had die secretaris was van de nationale fascistische Partij van Massa. Hij kwam tussenbeide bij zijn collega in Rome, en dankzij deze onverwachte verwarring, werd ons dossier vanuit het speciaal tribunaal voor de bescherming van de Staat (2) doorgegeven aan een ordinair tribunaal. Het is zeker dat hij dit niet alleen omwille van onze familiale band heeft gedaan: een fascist en een anarchist kunnen in geen geval broers zijn. Hij heeft zo gehandeld omdat hij het zich niet kon permitteren, in zijn positie, een familielid te hebben dat geëxecuteerd werd voor een delict tegen het regime.
Mijn delicten waren afwisselend politiek en gemeen recht, hij zorgde ervoor dat de tweede reeks voorging. Zoals gebruikelijk, vond mijn zaak plaats voor een ‘normaal’ tribunaal: het Hof van Assisen van La Spezia.
Uiteindelijk heeft het proces niet plaatsgevonden omwille van een overplaatsing van rechters en omdat de tribunalen slecht of niet meer functioneerden door de bombardementen waaronder de stad toen te lijden had. Ze hebben ook geprobeerd het dossier en het proces door te geven aan het tribunaal van Genua, maar daar was de situatie dezelfde, wat hen uiteindelijk deed afzien van deze transfer. De naoorlogse rechters hebben deze kwalificatie als normaal delinquent, die me gered had van executie, aangegrepen om me gemakkelijker kapot te kunnen maken en me naar de kerker te sturen in plaats van me voor te dragen voor een medaille voor Verdienste in het Verzet (waarmee ik trouwens niet zou weten wat te doen).

Maar wat waren deze delicten van gemeen recht? Het jaar dat ik met onbedekt gezicht had geageerd, had ik geld afhandig gemaakt van ondernemers (fascistische haaien) van op de hoek om onze antifascistische strijd, onze revolutie, te financieren: een ondertekening met het wapen in de hand voor de anarchie en tegen het fascisme. Dat waren dus mijn delicten van gemeen recht. Zij hebben dat gekwalificeerd als afpersing van fondsen. Wat mij betreft, ik blijf en volhard erin ze onteigeningen te noemen.
Ik heb het jaar 1943 dus doorgebracht in de ene gevangenis na de andere, tot in die van Massa. Mijn kameraden en ik werden in de afdeling met hoge veiligheidsvoorzieningen geplaatst, opgesloten in isolatie in het gezelschap van andere politieke gevangenen en diegenen die ze als gijzelaars gebruikten. We konden de andere gevangenen noch zien, noch met hen praten. Briefwisseling of bezoek was niet toegestaan.
Deze opsluiting in de ‘dodengang’ was vreselijk. Eerst en vooral door het eten: de SS die tot op de tanden toe gewapend waren bedeelden ons per dag niet meer dan een scheplepel, half gevuld met een bouillon van zeewater (bij gebrek aan zout) en een snee brood van ongeveer 100 gram. De honger groeide geleidelijk en onze fysieke gezondheid leed eronder. Daarenboven kwam er elke keer wanneer de partizanen buiten een actie deden een nazi-officier tot bij onze cellen en bekeek ons zonder de deur te openen. Hij koos er dan willekeurig 10 uit om te fusilleren in een verlaten marmergroeve. Elke keer dachten we “Het is mijn beurt.”, en elke keer stierven we een beetje.
Alleen de industriëlen en de ondernemers die opgesloten zaten voor verraad liepen geen enkel risico: zij betaalden en, in plaats van geëxecuteerd te worden, kwamen ze vijf of zes dagen later vrij. Een behandeling die gelijkt op de behandeling die vandaag gereserveerd is voor de frauduleuze industriëlen die hun gevangenisstraf uitzitten in Zwitserse ziekenhuizen nadat ze honderden mensen vergiftigd hebben.
Voor de rest speelden ze hun dubbelspel niet uit antifascisme. Ze ‘hielpen’ ons in stilte omdat ze onze eventuele overwinning (het jaar 1943 begon) begonnen te vermoeden, en ze wilden zich dus voorbereiden om enkele eretitels te bemachtigen om te vermijden dat ze niet onmiddellijk opgehangen werden, of dat het volk zich gerechtigheid zou verschaffen tegen hen zoals tegen de zwarthemden. Het grootste deel heeft zo z’n huid en z’n geld gered, en ze hebben misschien wel een medaille gekregen van één of andere imbeciel, terwijl ik rotte in de gevangenis.
Ik had geen geld en werd beschouwd als zeer gevaarlijk, ik had geen enkele hoop op vrijlating, ik zou vroeg of laat toch afgemaakt worden tijdens een represaille-operatie. Elke dag had ik de indruk iets aan de dood te ontrukken. Toen mijn anarchistische kameraden zijn gekomen om me te bevrijden, hebben ze me uitgestrekt mediterend op de strozak aangetroffen. Ik probeerde te wennen aan de idee binnenkort te sterven.
De partizanen kwamen bij de gevangenis aan met drie, twee van hen waren gekleed als carabinieri, de andere had handboeien aan. De poorten werden voor hen opengedaan in de gedachte dat ze een gevangene binnenbrachten. Binnen hebben ze de dienstdoende agent, die men de portier noemt, ontwapend. Dan hebben ze de twintig andere partizanen geroepen, die verstopt zaten in de omgeving van de gevangenis, allemaal bewapend met machinegeweren en geleid door commandant Elio. Ze hebben de bewakers opgesloten in het registratiekantoor, de telefoonlijn doorgeknipt en de sleutels buitgemaakt. Ze zijn binnengedrongen bij de ‘politieke gevangenen’ en hebben ons bevrijd. Ze riepen me bij mijn voornaam: “Allez, Belgrado, je bent vrij, laten we allen vluchten!” (we waren met 52). Alvorens te vertrekken, wierp een kameraad de sleutelbos in een cel van een gevangene van gemeen recht, waardoor de gevangenis helemaal leegliep.
Het was een echt spektakel om de stad overweldigd te zien door honderden gevangenen, sommigen droegen het dwarsgestreepte winteruniform, anderen het zomeruniform in witte, half gescheurde stof, de armen beladen met alles wat ze hadden kunnen stelen uit het depot van de gevangenis. We hebben ook de soldaten van de wacht met ons meegenomen, maar het waren arme miserabelen, dommeriken die we daarna hebben laten gaan.
De Duitsers die daarna zijn toegekomen hebben minder begrip getoond voor onze cipiers. Om hun wraak te ontlopen, was de directeur van de gevangenis gevlucht. De adjudant, een tirannieke folteraar, heeft zichzelf van kant gemaakt om niet in hun handen te vallen. Die avond verlies ik het contact met de partizanengroep die me had bevrijd, omwille van het gebrek aan licht en omwille van de emoties. Twee dagen later ontmoette ik hen opnieuw achter hun stellingen in de bergen.

Het was juni 1944.

(1) Confino di polizia [plaatsing onder toezicht door een politionele maatregel]: De plaatsing onder toezicht is geen fascistische uitvinding. Ze zat al vervat in de Pica wet van 1863 tegen struikroverij en werd tegen het einde van de 19de eeuw ingezet tegen de socialisten. Ze vervult opnieuw ten volle haar taak tijdens de Eerste Wereldoorlog tegen elke “onbetrouwbare” persoon (pacifisten of eenvoudigweg tegenstanders van de regering of van het verloop van de oorlog). Het fascistische decreet van 6 november 1926 voert de confino in: een maatregel die op elke persoon beoordeeld als zijnde een gevaar voor de gevestigde of openbare orde kan toegepast worden. Een commissie samengesteld uit de procureur, de politiecommissaris, de provinciale commandant van de carabinieri en een verantwoordelijke van de zwarthemden beslist over de confino, die een plaatsing voorziet van maximaal 5 jaar (die telkens weer vernieuwd kon worden) op een plek ver verwijderd van de woonplaats van de veroordeelde, over het algemeen de eilanden van Ustica, Favignana, Lipari, Pantelleria, Lampedusa, Tremiti en Ventotene.
Onder de 600 politieke gevangenen die de volgende maand onder confino geplaatst werden, bevinden zich onder meer communisten zoals Amadeo Bordiga en Antonio Gramsci, en anarchisten zoals Gino Bibbi en Luigi Galleani. De definitieve wet betreffende de confino dateert van 1931 en voorziet, bovenop de verplichting om te werken, een spertijd, een verbod om op publieke plaatsen te komen, regelmatige melding in de lokalen van de politie of het verbod om zich te verwijderen van de opgelegde verblijfplaats. Van november 1926 tot juli 1943 kregen bijna 17 000 mensen een confino opgelegd, waarvan enkelen onder “gemeen recht” omwille van moord of trafiek, enkele Libiërs (een 40-tal in 1930), Albanese antifascisten en Sloveense nationalisten. In juli 1943 en de voorlopige val van Mussolini, zorgt maarschalk Badoglio ervoor dat eerst de weinige katholieken, liberale republikeinen en getuigen van Jehova vrijkomen, en vervolgens de socialisten en communisten waarvan de partijen in de regering stappen. De anarchisten daarentegen worden overgeplaatst naar het concentratiekamp van Renicci d’Anghiari (Arezzo), waar het tot zware confrontaties met de bewakers komt totdat die in september, na de ondertekening van de wapenstilstand met de Anglo-Amerikanen, het voor bekeken houden. De duizenden anarchisten die terugkomen uit confino vervoegen de rangen van of vormen de eerste partizanengroepen in hun oorspronkelijke regio.

(2) Tribunale speciale per la difesa dello Stato [Speciaal Tribunaal voor de verdediging van de Staat]. Ingesteld door de wet van 25 november 1926, op het toppunt van de fascistische juridische architectuur. Deze wet stelde de doodstraf - in 1889 afgeschaft door de Zanardelli-wet - opnieuw in voor een oneindige reeks politieke delicten die gingen tot “samenzwering tegen de onafhankelijkheid en de nationale eenheid”, of, uiteraard, opstand en het “ontketenen van de burgeroorlog”. Voor de andere politieke antifascistische activiteiten waren er straffen van 1 tot 30 jaar voorzien. Dit tribunaal, voorgezeten door een militair en vijf rechters die lid waren van de Militie, veroordeelde in feite iedereen: van de eenvoudige voorbijganger die zich had uitgesproken tegen Mussolini tot de partizanen. Het was een commissie die besliste of de aangeklaagden voor het Speciaal Tribunaal moesten komen of doorgestuurd werden naar de klassieke rechtbanken. Tussen 1926 en 1943 vermeldden de officiële cijfers van deze commissie 15 800 antifascisten die naar het Speciaal Tribunaal gestuurd werden.

De Partizanenstrijd

Ik zou een heel boek vol kunnen schrijven met enkel anekdotes over de tijd in de bergen. Maar door plaatsgebrek en opdat ik geen feiten en daden zou vertellen waarover het geheugen mij in de steek zou kunnen laten, sta ik liever stil bij wat ik me het best herinner. Van de lente/zomer 1944 tot 25 april 1945 ben ik verbonden gebleven aan de formatie “Elio” die haar naam kreeg van haar commandant, een Slaaf die leefde en nog steeds woont in Carrara: Elio Wochiecevich (een marxist). Ik heb maar een twintigtal dagen deelgenomen aan de activiteiten van de formatie Lucetti die geleid werd door Ugo Mazzucchelli.
Op dat moment waren er vele partizanenformaties actief in de Apenijnse Alpen, die natuurlijk verbonden waren met elkaar en afhankelijk waren van het algemeen commando van de brigade dat zich bevond in een verlaten marmergroeve, die Carbonera werd genoemd.
Mijn formatie, “Elio”, telde in haar rangen een wisselend aantal personen, laat ons zeggen tussen de 100 en de 180, over het algemeen anarchisten. In de regio opereerden, zoals ik al zei, nog twee andere formaties: één met aan haar hoofd Mazzucchelli, en de andere gemengd, samengesteld uit individuen die verbonden waren met de anarchistische beweging en leden van de socialistische en communistische partijen. Ik herinner me niet dat ik in de bergen van Carrara en van Parma formaties heb gezien die niet op de onze leken: ik heb nooit liberalen, monarchisten of katholieken zien vechten. Sindsdien ben ik overtuigd dat bepaalde individuen, omdat ze privileges hebben, nooit aanwezig zullen zijn op het moment waarop we de wapens tegen andere gepriviligeerden moeten opnemen.
Ik herinner me erg goed een episode waaraan ik toen heb deelgenomen: een vuurgevecht tussen vijf anarchisten, waaronder ik, en een groep fascistische politieagenten, waaronder de droevig beruchte luitenant Gallo, gekend als folteraar van partizanen, net zo vreselijk als bloeddorstig. Samen met mij waren er Giovanni Mariga, bijgenaamd il Padovano, Libero Mariotti en twee anderen waarvan ik de namen liever verzwijg.
Terwijl we wandelden over een weggetje van Sarzana stootten we toevallig op de politieagenten. Ze herkenden enkele van mijn kameraden, en roken in ons de vijand, de bandieten, de partizanen. Gedurende enkele minuten wisselden we schoten uit. Eén van hen, met een hogere rang, was dodelijk geraakt terwijl Libero Mariotti doorboord was door verschillende projectielen en het leven liet. We zijn erin geslaagd om ons terug te trekken, onder de angstige blik van twee Duitse miliciens die als aan de grond genageld de scène hadden bijgewoond. Deze twee zijn niet tussenbeide gekomen in het conflict omdat we in burger waren (net zoals de agenten) en in hun ogen dus allemaal op elkaar leken.
Toen de fascistische politieagenten de aanwezigheid van hun bondgenoten opmerkten terwijl ze in moeilijkheden zaten, begonnen ze te schreeuwen: “Help ons, het zijn bandieten, het zijn partizanen.” Onmiddellijk, zonder in paniek te geraken en met een opmerkelijke dosis koelbloedigheid, herhaalden we dezelfde zin. De twee Duitsers kwamen zo in een uiterst delicate situatie terecht die ze nooit in hun oorlogshandleiding geleerd hadden. Ze bleven dus gewoon staan uit angst om fascisten te vermoorden. Ten prooi aan twijfel lieten ze hun pistolen in hun holsters, en we verlosten hen uit hun schaamte door te verdwijnen.
Een andere militaire operatie, die ik me nog herinner alsof het gisteren was, vond plaats in Torrione. Het is de naam van één van de grootste marmergroeven van Carrara waar zich een huizenblok bevond dat voor de oorlog dienst deed als slaapzaal en refter voor de arbeiders. We hebben die gebouwen gebruikt als basis, en meerdere kamers deden dienst als opslagplaats voor wapens en munitie. Er was ook een enorme hangar die we hadden omgevormd tot lokaal voor onze gevangenen.
De dag waarover ik vertel was zo bijzonder dat we die uiteindelijk Alba Tragica (Tragische dageraad) zijn gaan noemen. De operatie van Torrione vond plaats in november 1944. De kameraden die op wacht stonden waarschuwden ons dat er verschillende tanks en rupsvoertuigen stonden aan de brug van Vara, en dat hun artillerie als gek de marmergroeven bestookte. We hoorden inderdaad het gedreun van kanonnen, maar ik herinner me niet of het omwille van de echo of een andere reden was dat we dachten dat de nazifascisten verder weg dan dat waren. We dachten eerst dat het ging om artilleriebombardementen van de Linea Gotica (1) die zich niet zo ver weg bevond.
Ik kan zeggen dat de verlaten marmergroeven toen echte onneembare forten waren. We namen onze posities in en ontdekten dat er honderden Duitsers van de Wehrmacht en tientallen SS’ers, gedekt door de Decima Mas van Valerio Borghese (die vandaag de “Zwarte Prins” wordt genoemd), tegenover ons stonden. Ze dachten dat ze deze bergen met hun artillerie gemakkelijk zouden kunnen uitkuisen. Gedekt door het vuur van de tanks kropen de Duitsers en de fascisten door het vijandig terrein van slingerpaden, om de top te bereiken waar onze voorposten hen opwachtten.
Die dag kon de formatie waar ik deel van uitmaakte rekenen op 140 kameraden. Toen ze bij onze ingang aankwamen, openden we het vuur met zware machinegeweren waarmee we het begin van het bloedbad aankondigden. De weinige mannen die erin geslaagd zijn deze vuurbarrage te passeren, werden vervolgens afgemaakt door onze licht automatische wapens, onze granaten en onze zelfgemaakte handbommen, net als door de kleine marmerlawines die ad hoc voorbereid waren. Op een bepaald moment bevond ik me afgezonderd op een voorpost met een machinegeweer, en op m’n eentje heb ik enkele uren lang het hoofd geboden aan ontelbare vijanden.
De Duitse opmars werd verhinderd door deze onverwachte ontvangst en de oneffenheden van het terrein dat ze amper kenden. Ze waren verplicht te stoppen, hun pogingen om onze posities in te nemen bleven de hele dag lang tevergeefs. Ze beseften veel te laat dat onze posities met hun middelen bijna onneembaar waren, beschermd door de hoogte en de marmerblokken. ‘s Avonds beslisten de Duitsers zich terug te trekken, en dan zijn we afgedaald om wapens en gewonden te recupereren. Daar hebben we een dertigtal jonge SS’ers uit de Elzas gevangen genomen die we opsloten in de tot gevangenis omgevormde hangar. Ze werden ieder om beurt ondervraagd door de chef van de formatie Elio en de politieke commissaris Rigo. De gevangenen hielden in het begin vol dat ze geen deel uit maakte van de speciale Hitlerbrigade van de SS, maar van de brigade die opgericht was in Duitsland en verspreid was over alle bezette gebieden om de orde te bewaren. Vervolgens stelden deze jongeren van 18 jaar dat ze tegen de oorlog waren die Hitler en Mussolini voerden tegen de partizanen en de Geallieerden.
Deze jongens uit de Elzas hadden maar één angst: gefusilleerd worden. Om dat te vermijden waren ze niet alleen bereid Hilter te verloochenen, maar zelfs hun eigen moeder. Voor executies van nazifascisten moesten we het bevel van het Nationale Bevrijdingscomité afwachten. Gezien de extreme jeugdigheid van de gevangenen en aangezien ze aan de Geallieerden de ernst en de klasse waarmee de operatie verlopen was wilden tonen, besliste het Comité het opportuun was ze uit te leveren aan de andere kant van de Linea Gotica. Deze uitlevering vond nooit plaats omdat de Duitsers in de daaropvolgende dagen een tweede uitkamoperatie uitvoerden. We lieten de gevangenen toen deels onbewaakt en ze hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om te vluchten en naar hun basis terug te keren. Om opnieuw hun beruchte, trieste en schandelijke rol bij de SS op te nemen.
Ik kan maar over een paar van de bijna dertig operaties vertellen die door mijn formatie tussen juni/juli 1944 en april 1945 werden uitgevoerd. Ik herinner me zeer goed twee keer de frontlijn met commandant Elio te hebben overgestoken. Deze doorsteken vonden plaats toen onze formatie zich volledig heeft moeten verplaatsen naar de bevrijde zones omwille van de intensiteit van de uitkamoperaties en de concentratie van nazifascistische krachten in de stad, die de Duitse versterking op de Linea Gotica vergezelde. Dit was de ultieme poging van de nazifascisten om de Geallieerden op deze linie tegen te houden om tout court de activiteit van de partizanen van Parma tot Carrara te stoppen.
In september 1944 ben ik Carrara binnengegaan samen met de partizanen van de formatie Elio. Ik heb dus deelgenomen aan de operatie die eindigde met de moord op een bekende Duitse spionne (een Italiaanse met de graad van sergeant, in heel Italië gezocht door het Nationale Bevrijdingscomité, en door alle verzetsgroepen in heel Europa gezocht - bovenop de Geallieerden). De bezetting heeft vier dagen geduurd, daarna hebben we ze onderbroken opdat de bevolking bevoorrading kon ontvangen. Een onvoorziene vertraging van de Geallieerde opmars had het meest duistere schrikbeeld van honger gezaaid bij de bevolking van mijn stad.
Enkele dagen later heb ik deelgenomen aan de blokkade van Doganella, een gehucht nabij Carrara, samen met enkele andere kameraden van Elio. Tijdens deze blokkade verloren de Duitsers elke zin voor realiteit en, overmeesterd door paniek, begonnen ze elkaar uit te moorden. Dit gevecht liet onder meer de ontsnapping toe van Don Erasmo Celorio, een priester van het Heilig Hart Instituut van Marina di Ronchi (Massa). Ik hield niet veel van geestelijken, en dat wist hij. Als hij nog zou leven, zou hij zich de gebeurtenissen en de details van deze dag herinneren en kunnen navertellen.
Ik ben vergeten te zeggen dat ik in september 1944 ook heb deelgenomen aan het gevecht in de marmergroeven van Ravaccione tegen de Duitsers. Een SS-bataljon dat deel uitmaakte van de groep die onder bevel stond van majoor Rader en dat had deelgenomen aan de brandstichtingen en massamoorden in het dorp Vinca, werd in een hinderlaag gelokt. De partizanen vielen hen van hogerop met automatische wapens aan. Ze werden allemaal afgemaakt.
Daarenboven kunnen de commandant van mijn formatie, Elio Wochiecevich en de commandant Alessandro Brucellaria van de divisie “Gino Menconi” - waarmee mijn formatie verbonden was - getuigen over mijn activiteiten als partizaan. Deze commandanten kunnen eveneens bevestigen dat ik heb deelgenomen aan het gevecht van Darma, waar de Duitsers verplicht waren om vele doden achter te laten op het terrein en hun garnizoen van Padula over te laten aan mijn formatie. Ik heb eveneens deelgenomen aan de ruwe confrontatie die plaatsvond aan de monding van de rivier Magra, aan de bevrijding van Sarzana en van La Spezia.

(1) Linea Gotica. zie noot 5 bij de inleiding tot de Italiaanse uitgave.

Onmiddellijk na de oorlog

Op 25 april 1945, de definitieve val van het regime, barstte er een extreme vreugde los. Bij alle partizanenformaties, bij allen die al vanaf het begin zich tegen het fascisme gekant hadden en die daarna jarenlang hun leven geriskeerd hadden in de bergen. De euforie van zij die de vijand overwonnen hadden.
Zeker, de gewapende revolte had een resoluut verschillende situatie gecreëerd die niet het paradijs op aarde leek, des te meer voor ons anarchisten. We kunnen zeggen dat we van een dictatoriale één-partij situatie naar een andere, meer liberale situatie waren overgegaan die meerdere partijen toeliet tot de regering. We waren van een autarkische vorm van kapitalisme overgegaan naar een soort internationaal kapitalisme. De ideologie die door het nieuwe regime werd gepropageerd, ondermeer door de partijen, was door en door klerikaal - in de meest middeleeuwse zin van het woord.
De lezer kan zich inbeelden wat voor ideeën mijn naasten en mijn kameraden over deze situatie ontwikkelden. Ik overdrijf niet als ik zeg dat de katholieken in Carrara en in haar provincie altijd een etnische minderheid geweest zijn. Ze waren aan het uitsterven. Nooit hebben we de priesters willen of kunnen verdragen. Deze nieuwe democratisch-klerikale realiteit (bovenop de aanwezigheid van de Amerikanen) klonk vals, trok ons niet aan en beviel ons nauwelijks.
Wij, anarchisten, zijn ons in elk geval beginnen organiseren vanaf 26 april: we hebben groepen gevormd en de Italiaanse Anarchistische Federatie gereorganiseerd. Van de clandestiniteit gingen we over naar een vorm van propaganda en strijd die typisch zijn voor een regime met formeel gegarandeerde vrijheden. Vanaf 26 april hebben we beslist definitief af te rekenen met het fascisme, maar dan wel op onze manier. Nadat we de Duitsers verjaagd hadden, had ik absoluut niet de intentie al de rest te vergeten. Of de revolutie nu komt of niet, ik zal de mijne voeren. Ik zal de tirannen, de woekeraars en de eigenaars doen betalen voor de honger, de miserie en de wanhoop onder het fascisme. Ik wilde hen vervolgen, zoals zij ons vervolgd hadden. Mijn wraak zou zonder pardon zijn.
Maar de nieuwe bazen waren dit idee niet genegen: Pietro Nenni bijvoorbeeld (1), commissaris van de zuiveringsacties, heeft de grote vissen, de haaien, niet gepakt. Hij gaf er de voorkeur aan jongeren te pakken, de sympathisanten uit de dorpen, enkele arme sufferds die wat boter op hun brood wilden. Met dit manoeuvre verwelkomde de Italiaanse Staat opnieuw vele fascistische kaders in haar magistratuur en in de rangen van haar politie. De procureur van Genua bijvoorbeeld wist zeer goed dat wij, de slachtoffers van het fascisme, niet zo makkelijk en zo katholiek de fascisten en hun collaborateurs zouden vergeven. Ik denk dat diezelfde procureur alleen maar door mijn dossier te lezen al wist met welk individu hij te maken had. En daarom heb ik 32 jaar in de gevangenis gezeten. Mijn misdaad: tegen het fascisme gevochten hebben en de ‘overwinning’ behaald te hebben.
Ik werd aangehouden tijdens een hinderlaag door politieagenten van de bourgeois Republiek die gegroeid was vanuit het Verzet in mei 1945 in La Spezia, waar ik bezig was te jagen op de fascisten die niemand wilde oprakelen. Ik was alleen in de hinderlaag die voor mij gelegd was, maar kameraden zoals Giovanni Zava, die in het verzet zaten in Serravezza en in de regio van Pistoia, werden bijna tegelijkertijd gevangen genomen omwille van dezelfde redenen. Ze beschuldigden ons deel te hebben genomen aan de schietpartij van 1942 waarbij een politieagent werd doodgeschoten.

(1) Pietro Nenni (1891-1981). Lid van de Socialistische Partij vanaf 1921, al snel wordt hij één van haar leiders als chefredacteur van de krant Avanti!. Hij vlucht naar Frankrijk in de herfst van 1926 en start een grote Italiaanse reformistische partij . Op haar Congres van Parijs in 1930 verenigde ze alle niet-communistische tendensen. Verenigd met de niet-communisten tekent hij in 1943 als partizaan een “pact van eenheid in de actie” dat zal standhouden tot aan het eind van de oorlog, ondanks het Duits-Sovjet pact van 1939. Hij zetelt voor de socialisten in het Nationale Bevrijdingscomité (CLN) en wordt vice-president van de Raad en minister belast met de Grondwet van juni 1945 tot juli 1946 (eerst de linkse regering Parri, daarna de rechtse regering De Gasperi), daarna minister van Buitenlandse Zaken tot in januari 1947 (tweede regering De Gasperi). Hij werd ook Hoog-Commissaris belast met de zuivering, van juni 1945 tot aan de afschaffing van dit ambt in februari 1946, en schrijver van de wet die zijn naam draagt (een decreet dat vanaf 14 november 1945 in voegen trad). Dit decreet had een aanzienlijke vermindering van de zuivering tot gevolg. Zo vertrouwden ze aan de openbare administraties de taak toe om zichzelf te zuiveren, ondanks hun 23 jaar goede en loyale diensten aan het fascisme.
Over zijn functies als “groot zuiveraar”, zie Hans Woller, I conti con il fascismo. L’epurazione in Italia (1943-1948), il Mulino, Bologna, 1997, p. 437-511.

De veroordeling

Ons proces vond pas plaats in 1949, vier jaar na het einde van de oorlog simpelweg omdat het grootste deel van de oude partizanen tot in 1948 gewapend blijf, in de hoop op een volgende sociale revolutie. De burgerlijk-pauselijke magistratuur doorzag dat en vermeed processen zoals het mijne te voeren tijdens de té hete periodes van het naoorlogse Verzet. De vastberaden aanwezigheid op het proces van oude partizanen wiens geest van verzet nog levendig was had het oordeel en de resultaten van de open procedure tegen ex-partizanen zoals ik kunnen beïnvloeden.
In 1949 had de Italiaanse Staat zich daarentegen definitief geconsolideerd. De laaiende geesten en revolutionaire hoop van velen waren tanende, zeker na de aanslag op Togliatti (1). In dit jaar begonnen de eerste verhitte discussies binnen de linkse parlementaire partijen. Daaruit volgden de hersenbloedingen aan de basis. Daarenboven had de politie in 1949 veel van haar controlemacht herwonnen en had ze haar ijzeren vuist tegen de revolutionairen en de oude verzetsstrijders gereorganiseerd. Zodoende beslisten de magistraten en de politie, in de zekerheid dat ze niet geconfronteerd zouden worden met mensen die kant kiezen of represailles, in alle rust en kalmte de hangende processen te starten, waaronder het mijne.
In mei 1949, tijdens mijn proces, probeerde de verdediging tevergeefs de waarde en het verband tussen onze acties en het Verzet (dat met een hoofdletter V) aan te tonen. Er was niets aan te doen. Eerst werd ik veroordeeld tot levenslang, daarna werd de straf automatisch omgezet tot 30 jaar als gevolg van een bepaling van het Grondwettelijk Hof. Ik heb gratie gevraagd in 1948, 1954 en 1967. Ik heb proberen ontsnappen uit de gevangenis in 1948, 1952 en 1955. Zonder succes.
Om precies te zijn, moet gezegd worden dat tijdens het proces aangetoond werd dat de politieagent die stierf tijdens de gewapende confrontatie niet door mij gedood werd. De kogel die in zijn lijk werd teruggevonden was van het kaliber 7.65, terwijl ik in die tijd twee pistolen met kaliber 9 gebruikte. Toen ik begreep dat de dader één van mijn kameraden kon zijn, diegene die op tijd gevlucht was naar het buitenland, heb ik mezelf tijdens het onderzoek aangewezen als dader in een brief die gericht was aan de voorzitter van de rechtbank. Ik deed het omdat mijn kameraad een vrouw en drie kinderen had. Ik was alleen en het was dus minder erg als ik dertig jaar in de gevangenis bleef. Daarenboven had ik de politieke verantwoordelijkheid voor de groep, het was dus correct dat ik tegenover de vijand voor allen betaalde.

Ik had echter niet gedacht dat ik in de gevangenis oud zou worden. Ik was een partizaan, en we hadden amper gewonnen.

(1) Palmiro Togliatti (1893-1964). Leider van de Communistische Partij, zie eveneens noot 5 van de inleiding tot de Italiaanse uitgave. Op 14 juli 1948 probeert een jonge rechtse kerel hem te vermoorden en verwondt hem zwaar. Spontane opstanden, al snel ‘gekalmeerd’ naar de laatste instructies van de chef voordat hij het bewustzijn verliest, breken uit in Abbadia San Salvatore (Toscanië), waar opstandige mijnwerkers een politieagent en een carabinieri doden voordat ze de telefonische contacten tussen het noorden en het zuiden van Italië verbreken. In Genua nemen zeelui en arbeiders de stad in handen en ontwapenen de politieagenten. In Turijn wordt de FIAT bezet en de directeur gegijzeld. De situatie is eveneens pre-insurrectioneel in Venetië, terwijl in Rome een immense menigte wacht op het signaal van de CP om in opstand te komen. De politierepressie zal uiteindelijk 16 doden en 204 gewonden maken tijdens de verschillende confrontaties. Togliatti keert in september terug op het politieke toneel; niet alleen als persoonlijke vertegenwoordiger van Stalin, maar eveneens als zijn Italiaans symbolisch equivalent. Hij weet tot het uiterste zijn statuut van ‘overlevende’ uit te buiten om een persoonlijkheidscultus te introduceren.

Mijn gevangenissen

Mijn gevangenissen zijn vast en zeker anders dan die van Silvio Pellico (1). Hij heeft zijn straftijd in feite bijna volledig doorgebracht in Spielberg. Mijn tijd was totaal anders. Mijn gevangenis was de gevangenis van een rebel die voortdurend overgeplaatst werd. De redenen voor deze overplaatsingen waren grosso modo de volgende: ik probeerde te ontsnappen telkens wanneer het mogelijk was; de directeurs van de gevangenissen zagen mij als een aanstoker van rebellieën; en ik propageerde anarchistische ideeën en visies over het leven en de vrijheid, hetgeen natuurlijk niet gedeeld werd door de penitentiaire autoriteiten.
In 1946 ging ik van de gevangenis van Pisa naar die van het eiland Pianosa. Na enkele maanden werd ik overgeplaatst naar de gevangenis van Parma. Van daaruit, anderhalf jaar later, na een reeks levendige protestacties en een ontsnappingspoging (sowieso afgeschreven in een embryonaal stadium), werd ik door de gealarmeerde directie overgeplaatst naar de strafinstelling van Fossombrone. Daar verbleef ik van 1949 tot 1951, nadien werd ik overgeplaatst naar Pesaro. Vervolgens werd ik opnieuw overgeplaatst naar Parma, daarna naar Saluzzo en nog een keer naar Parma. Daarna, opnieuw via Saluzzo, belandde ik terug in Pianosa.
Daar deden ze me verstaan dat ik, rekening houdende met mijn voorgeschiedenis, een ongewenste gevangene was. Nog geen maand later stuurden ze mij terug naar Milaan onder het voorwendsel dat ik nood had aan een kuur en medische bezoeken. Dit gebeurde in 1953.
De artsen van de gevangenis besloten me deze bezoeken toe te staan, maar noch uit medelijden, noch uit andere humanitaire overwegingen. Integendeel, hun verzoekschriften ontstonden vanuit het feit dat de gevangenisdirecties geen andere manier vonden dan zich op deze manier van mij te ontdoen, met de hulp van het medische korps. Het moet gezegd zijn dat de directeurs nooit redenen gehad hebben om mij graag te zien of aan mij de voorkeur te geven boven anderen.
Vanuit de Milaanse gevangenis San Vittore, belandde ik in de gevangenis op het eiland Pianosa en van daaruit vervolgens in de gevangenis van Fossombrone. Toen werd ik naar Napels gestuurd waar ik zes maanden ben gebleven. In 1954 werd ik overgeplaatst naar Civitvecchia. Ik ben daar twee maanden gebleven. Na een beweging tegen de directeur - een zekere meneer Bonamano - waar bijna 150 gevangenen aan deelnamen, werd ik teruggestuurd naar Fossombrone.
Voor de zoveelste keer kwam ik in deze instelling aan met de vergezellende brief die aanraadde me niet terug naar Civitavecchia te sturen. In deze zendbrief werd aan de directie daarenboven gesmeekt me 10 dagen straf op te leggen. Deze vraag werd tot op de letter toegepast, en ik onderging een vermindering van het dagrantsoen, ontzegging van de toegang tot de kantine, een vermindering van het aantal uren wandeling en het verbod om het even wat te schrijven, zelfs niet op toiletpapier, te verwerken - volledig zoals het gevangenisreglement het voorschreef.
Sinds toen, en tot in 1975, leidde ik mijn leven op het ritme van en getekend door permanente overplaatsingen: ik keerde drie, vier, vijf keer terug naar dezelfde strafinstellingen. Voor een definitief veroordeelde zijn er niet veel gevangenissen in Italië. Ik denk dat je ze op één hand kan tellen. Ik ken ze volledig: het aantal ramen, de poorten, de inhoud van de cellen, de vierkante meters voor de wandeling, de staat van afslijting van de treden, de spijkers en de tegels waarover je kan struikelen, kortom alles. De gevangenissen op de eilanden, die ik niet als toerist heb bezocht, zijn die van Pianoso, Asinara op Sardinië en Porto Azzurro op Sicilië waar ik vijf of zes keer gestraft ben - met de slechtste reputatie.
Mijn kameraden en ik hebben daar een zeer moeilijk leven geleid, met zeer zware beperkingen. Op dit vervloekte eiland werden wij, ex-partizanen, zeer streng bewaakt. De andere gevangenen, die van gemeen recht, ondergingen in deze gevangenissen ook beperkende maatregelen, al waren ze lichter dan de onze. Zoals ik al zei denk ik dat ik alle of bijna alle Italiaanse strafinstellingen heb bezocht want in tegenstelling tot de 200 juridische gevangenissen [equivalent van arresthuizen], waren dat de enige etablissementen die voor mij hun deuren konden openen: ik was een definitief veroordeelde zonder enige hoop op een herziening van mijn zaak.
In alle gevangenissen, inclusief Maschio di Volterra, heb ik de effectieve mogelijkheden om een ontsnapping te wagen onderzocht en bestudeerd, elke keer dat de gelegenheid zich voordeed en wanneer er een reële kans was om de dingen in gang te zetten. In Volterra heb ik met zorg de middelen uitgekiend om te ontsnappen, en ik vernam nadien dat een zigeuner, een zekere Bonora, en een Milanees erin geslaagd waren. Als heuse monniken hadden ze een klassieke tunnel gegraven, een ondergrondse pijp die hen tot buiten de muren van de strafinstelling leidde. Een beetje later werden ze echter terug ingerekend op de nationale weg richting Pisa.
Ik weet zeer goed dat de Sint-Vincentiussen (bijnaam die in de gevangenis van Bergamo gegeven wordt aan zij die buiten leven) vaak gefascineerd zijn door kruimeldiefstallen begaan door de meeste gewiekste dieven. Gefascineerd door geslaagde ontsnappingen met gezond verstand en volharding, door diegenen die op de een of andere manier erin slagen te vermijden de rekening te betalen (de obool die je moet overmaken aan de ‘keizers’). Aan deze individuen, die uiteindelijk niet rationeel geloven in de Staat en haar instellingen en die gefascineerd blijven door zij die op een romantische en intelligente manier proberen te ontsnappen, zou ik willen uitleggen dat, als ik geen ‘Papillon’ geworden ben, dat te wijten valt aan het feit dat ik na drie ontsnappingspogingen alsmaar meer gecontroleerd werd. In feite is de mogelijkheid om te ontsnappen verbonden met de plaats en de structuur van de gevangenis en de manier waarop de bewaking van een individu georganiseerd is. Na mijn vruchteloze pogingen ben ik een gevangene geworden die bijzonder bewaakt werd door de cipiers van de helft van Italië. Daarom werd ik altijd in de meest beveiligde cellen gestopt, de cellen die zich toevallig in de divisies en secties bevonden waar de mogelijkheid om buiten te komen, pardon, om te ontsnappen, quasi onbestaande was.
Langs de andere kant had ik al sinds mijn jeugd geen vertrouwen in de wetten van de Staat, en niet meer of minder in de oude of nieuwe Grondwet van de Italiaanse Staat. Ik kon niet rekenen op een campagne van kameraden of antifascisten die ik amper kende. Wanhoping voor een herziening van mijn proces, zag ik niet veel reële mogelijkheden om buiten te komen vooraleer ik mijn volledige straf uitgezeten had. Alleen via de illegale weg van de ontsnapping zou ik terug vrije lucht kunnen inademen.

Voor mij, een geketende slaaf, bestond de enige hoop en het enige middel in de weg die de wanhopige slaven al hadden gekozen: de slaven in de tijd van Rome en haar Imperium die Spartacus hadden gevolgd.

(1) Silvio Pellico (1789-1854). Een schrijver uit Piemonte die als liberaal Italiaans patriot streed tegen de Oostenrijkse bezetting. Hij werd in 1821 aangehouden voor politieke samenzwering, werd ter dood veroordeeld en zag zijn straf omgezet worden in 15 jaar gevangenis. Hij is de auteur van het boek Mijn gevangenissen dat in 1833 gepubliceerd werd en over zijn opsluiting in de gevangenis Santa Margarita in Milaan, in de gevangenis Plombs in Venetië en in het fort Spielberg in Moravië vertelt.

De andere gevangeniskameraden

In de gevangenissen van de democratische Republiek Italië heb ik, naast de talrijke politieke gevangenen, kameraden gevonden die voor het merendeel oude anarchistische partizanen waren. Ik ga hier hun verhaal vertellen zoals ze het mij verteld hebben en zoals ik me het herinner.

Ik begin met mijn herinneringen aan de jongste anarchistische partizaan uit Carrara: Goliardo Fiaschi. Hij werd op 21 augustus 1930 geboren in Carrara, zoon van Pietro en Nella del Vecchio. Hij woont nog steeds in deze stad, in de via Santa Maria 1. Hij was een strijdbaar partizaan, geïdentificeerd onder het protocolnummer 014375. Op 9 september 1943 heeft hij deelgenomen aan de strijd voor de bevrijding van zijn geboortestad door gedeserteerde militairen te helpen vluchten en hun wapens te recupereren, die nadien gebruikt werden door de partizanengroepen. Het was de eerste opdracht die de antifascisten van Carrara hem toevertrouwden. Fiaschi heeft zich eveneens gewijd aan het transport van materiaal, waaronder wapens, naar de bergplaatsen van het Nationale Bevrijdingscomité. Hij was amper 13 jaar en heeft tot z’n 15 jaar in het Verzet gezeten.
Geholpen door zijn jonge leeftijd kon hij met kleine karren onder de ogen van de nazi’s passeren. De karren waren officieel geladen met hout en vodden maar in feite puilden ze uit van wapens, munitie, voedsel en kledij. Ook voor hem waren het antifascisme en de afkeer van de nazi’s een familietraditie: zijn vader militeerde reeds lange tijd bij de tegenstanders van het regime. De jongen leerde snel musketten van 1891 en 1938 te monteren en demonteren, en daarna leerde hij er zeer goed gebruik van te maken. De eerste keer dat hij probeerde te schieten met een Italiaans pistool met een lading van kaliber 12, hield hij het wapen met twee handen vast maar het gleed tussen zijn vingers weg, en hij raakte gewond. Het tweede pistool dat hij in handen kreeg was een Walter 7.65 die samen met een automatisch machinegeweer gestolen was van een Duits voertuig. Dat laatste wapen bereikte nooit de depots van de partizanen, want Fiaschi had het vernietigd toen hij wilde “bestuderen hoe het werkte.”
Goliardo stapte in het verzet bij de formatie “Gino Lucetti” in Carrara, en zijn engagement duurde tot eind 1944. Toen verliet hij deze formatie om het Duitse front door te steken en aan de zijde van de Geallieerden te gaan vechten in Serravezza. Aangezien ze daar een al te lange tijd geblokkeerd bleven, verplaatste hij zich naar het front van Abetone in de rangen van de 3de brigade “Costrignano” van de divisie Modena.
Aan het einde van de oorlog keerde hij te voet terug naar huis aangezien ze hem een paard hadden geweigerd, en het is pas vlakbij Abetone dat hij door een Amerikaanse wagen meegenomen werd tot aan het gemeentehuis van Bagni di Lucca. Hij bleef er drie dagen en werd tot bij hem thuis gereden door dezelfde Amerikaanse commandant, de eigenaar van de wagen. In Carrara was zijn huis half vernietigd door Duitse bommen, maar zijn familie was gezond en wel.

Wanneer we over die tijd praten, herhaalt Goliardo graag wat hij toen heeft meegemaakt: “Ik ben niet naar het front gegaan om mijn huid te redden, zoals vele anderen deden, maar om mijn grond te bevrijden. Mijn moeder begeleidde me in tranen tot aan een heuvel, smeekte me mijn weg niet verder te zetten. In Bergiola heb ik andere partizanen ontmoet en we zijn samen tot in Antona gegaan. Daar kwamen we een burgerkolonne tegen waarmee we het front hebben doorstoken. Toen we appèl hielden in Serravezza, bleken 14 personen vermist. Ik was vertrokken uit Carrara ondanks de tranen van mijn moeder, want ik was verontwaardigd over de Geallieerden: in feite kwamen ze nooit. De stad Carrara had niets menselijks meer, de mensen waren wanhopig door de honger, door de nazirepresailles en de Geallieerde artilleriebombardementen. Voor mijn vertrek had ik al meerdere bombardementen meegemaakt. In Avenza had een bom me bijvoorbeeld voor de helft bedolven. Een andere keer, toen ik terugkeerde naar de stad, blies een kanonschot de nek van een boerin weg die melk naar de miserabelen bracht. Ik heb haar nog hulp willen bieden, maar er was niets meer aan te doen.
Aan het front in Abetone hebben de Geallieerden me desondanks wapens gegeve;, een Sten en Sipe granaten. Tijdens het gevecht van Monte Lancio, een dagoperatie tegen Duitse fortificaties, geraakte ik ondanks het vuur van de tegenstanders als tweede (na mijn commandant Filippo) op de kam van de berg. De volgende dag, na dit gevecht, begonnen we onze bevrijdingsmars richting Fanano. De geforceerde mars ging door en we hebben Sestola, Pavullo, Sassuolo en uiteindelijk Modena bevrijd. Deze laatste etappe was niet gemakkelijk geweest, maar eerder vol hinderlagen. De wegen en de velden waren bezaaid met mijnen, de enkele overgebleven Duitsers leverden hardnekkig verzet. Ik herinner me niet meer of het in Sestola of Marano was dat de nazi’s een bloedbad hadden aangericht: het hospitaal brandde met alle gewonden nog binnen, wij roken reeds van ver de stank van brandend menselijk vlees. Uiteindelijk kwamen we Modena binnen onder een regen van bloemen. Ik wandelde trots aan het hoofd van mijn brigade. Ik was zo tevreden dat de oorlog gedaan was, dat we hadden gewonnen tegen de nazi’s. Maar ik voelde me ook verdrietig omdat ik geen nieuws had over mijn familie en mijn stad.”

Toen de partizanenstrijd afgelopen was, besliste de jonge anarchistische activist zijn strijd tegen het internationale fascisme voort te zetten. Hij had al een memorabel en waardig voorbeeld gesteld in het Verzet, maar zijn revolutionaire en strijdbare geest liet geen stilstand toe.
In augustus 1957 ontmoette hij in Toulouse Facerías, de beroemde anarchistische guerrillero en onteigenaar. Het was 14 augustus en Facerías was naar de roze stad gekomen om Frans geld te wisselen voor Spaanse deviezen, voor een bedrag waarmee hij daarna naar Spanje kon terugkeren om een aanslag tegen Franco te plegen. Op 15 augustus verlieten Goliardo Fiaschi, een zekere Augustin (1) en Facerías Toulouse om ‘s nachts de grens over te steken. Onder de indruk van zijn partizanenverleden had Facerías de jonge Fiaschi in zijn groep verwelkomd. De drie staken zoals voorzien de grens over. Ze hadden de hoge intensiteit van politiepatrouilles (ondanks het feestklimaat naar aanleiding van de Annunciatie) opgemerkt en moesten het geschikte moment afwachten om zachtjes voorbij te glippen, wat hun komende tocht vertraagde.
Volgens dit plan moesten de drie anarchisten een exact parcours volgen langs verschillende dorpen alvorens Barcelona te bereiken. De reis van Toulouse naar Barcelona moest per fiets gebeuren opdat het op een eenvoudige trip zou lijken.
Ze hielden halt vlakbij San Juan. Vanop de hoogte konden ze de omgeving in de gaten houden. Goliardo daalde af naar de vallei om water te halen maar hij ontdekt dat het bergriviertje vervuild was door paardenmest. Om te vermijden dat ze door de Guardia Civil van het dorp zouden opgemerkt worden, waren ze toch verplicht ervan te drinken. Ondertussen vond er op de heuvel een levendige discussie plaats tussen Augustin en Facerías over de opgelopen vertraging: de tweede hield vol dat ze alle voorziene etappes moesten volgen terwijl de eerste stelde dat ze zo snel mogelijk in Barcelona moesten zien te geraken. Facerías daalde af naar het dorp om iets te kopen en vroeg de twee anderen te wachten. Bij zijn terugkeer vond hij de twee kameraden verborgen op de begraafplaats terug, en niet op de plaats waar hij ze had achtergelaten. Ze hadden een patrouille van de Gardia Civil opgemerkt en ervoor gekozen om van plaats te veranderen. Augustin, Facerías en Goliardo zullen met nog meer vertraging uit het dorp vertrekken.
De tocht van het ene dorp naar het andere werd als volgt georganiseerd: Facerías moest doorheen de dorpen fietsen, Fiaschi en Augustin zouden hem volgen met een interval van tien minuten. Wanneer Goliardo de eerste bereikte, verduidelijkte hij dat Augustin beslist had de trein naar Barcelona te nemen. Ze zetten hun reis met twee verder.
We denken dat de franquistische politie getipt was over het plan van de drie revolutionairen. Op 27 augustus werd Augustin gearresteerd ondanks een wilde ontsnappingspoging uit het huis van een kameraad van Sabadell.
Op 28 augustus waren Goliardo en Facerías al vierentwintig uur in Barcelona. Ze wachtten op Augustin, maar die verscheen nooit op het afgesproken uur en op de afgesproken plaats. De volgende dag spraken ze af elkaar te zien op hun schuilplek op de Mont Tibidabo. Facerías zou daar zijn de 29ste om middernacht, of op de middag de volgende dag. Hij vroeg eveneens aan Goliardo om terug te keren naar Frankrijk als hij er ook op de tweede afspraak niet was.
Ze namen afscheid van elkaar, en Goliardo vertrok naar de schuilplaats nadat hij twee flessen met water had gevuld. Onderweg werd hij omsingeld door zes met machinegeweren gewapende individuen die hem het bevel gaven stil te staan. De kameraad Fiaschi, die zich niet kon verdedigen omdat hij zijn handen vol had, schreeuwde hen - in goed Toscaans - een reeks Italiaanse beschuldigingen en verwijten toe. Toen ze hem hoorden vloeken in deze taal, zeiden de politieagenten: “Het is de Italiaan, de vriend van Facerías.”
Bij de eerste ondervraging veinsde de Toscaanse anarchist dat hij niets wist van wat ze hem vroegen, en nog minder over hoe ze Facerías konden vinden. De flikken namen hem mee naar de kazerne, en omdat hij zich niet verstaanbaar kon maken in het Spaans, begonnen ze te zoeken naar een tolk. Ze vonden een hotelbaas uit Carrara die in Barcelona werkte die zich gewillig leende om de ondervraging te vertalen. “De politie had het bevel geen gevangenen te maken, dus als je niet in het Italiaans had gepraat, was je nu al dood geweest,” zei de tolk tegen hem.
De ondervraging was erg zwaar, bijna gewelddadig. De politieagenten wilden ten allen prijze te weten komen waar Facerías naartoe was. Fiaschi wist het echt niet, hij was er zeker in geslaagd zich te verwijderen van de plaats waar ze elkaar hadden verlaten, ondanks de vele observatieposten van de politie. De franquistische miliciens waren op dat moment waarschijnlijk aan het eten.
Op alle vragen antwoordde Goliardo dat hij alleen maar naar Barcelona was gekomen om in te schepen naar Mexico. Nadat ze in de namiddag contact hadden opgenomen met het commissariaat waar Augustin werd vastgehouden, stelden de agenten zich harder op: ze bevolen hem alles te vertellen en verduidelijkten hem dat hij het in het andere geval zou betreuren dat hij ooit geboren was; zijn versie zou in elk geval moeten kloppen met de versie die Augustin reeds had gelost.
‘s Nachts beklommen de militieleden van de Guardia Civil de Mont Tibidabo met hem in de hoop Facerías te pakken te krijgen in zijn schuilplaats. Goliardo ging een eerste keer voorbij de schuilplaats en vermeed ze opzettelijk terwijl hij tegelijkertijd erg luid begon te praten in de hoop dat, als hij er was, hij zou kunnen begrijpen dat er flikken waren.
Na een omweg die hij lang deed duren, nam Goliardo de flikken tegen twee uur ‘s morgens mee naar de barak (in de zekerheid dat Facerías er op dit uur niet zou zijn). De politieagenten, die Goliardo als schild gebruikten, drongen de schuilplaats binnen en vonden niemand. Ze namen alleen de fiets en de wapens van Facerías mee. Fiaschi bleef samen met de politieagenten tot de volgende dag in de barak, tot een half uur na de middag. Het was exact op dit uur dat hij wist dat Facerías gedood was door machinegeweerschoten van de politie. Hij werd vervolgens nog drie dagen en drie nachten lang ondervraagd (alleszins, dat is wat hij vermoedt), in de cel naast Augustin maar zonder dat ze elkaar konden zien. Hij werd eveneens verplicht een papier te tekenen waarvan hij nooit geweten heeft wat erop stond.
Pas in de gevangenis zag Goliardo Augustin tijdens een wandeling, na twintig dagen isolatie. Op 12 augustus 1958 veroordeelde het speciaal militair tribunaal van Barcelona hen. De hoorzitting duurde een uur, en zoals gebruikelijk in Spanje werd de straf pas drie dagen later aan de beide beschuldigden meegedeeld. Goliardo Fiaschi werd veroordeeld tot 20 jaar en één dag gevangenisstraf, Augustin tot 21 jaar en 4 maanden. De eerste gedroeg zich voorbeeldig tijdens het proces: hij vroeg enkele minuten om te praten, en die werden hem uitzonderlijk toegekend. Hij profiteerde ervan om tegenover de franquistische rechters, de kwaliteiten van Facerías te verdedigen door hem “vrijheidsstrijder” te noemen en door zijn revolutionair figuur te loven.
Na acht jaar gevangenis werd de anarchist uit Carrara uitgeleverd aan de Italiaanse magistratuur. Kameraad Fiaschi werd uitgeleverd aan Italië omdat onze magistratuur en onze politie hem een reeks overvallen wilden aansmeren die hadden plaatsgevonden na het Verzet en waarvan de daders onbekend waren gebleven.
De Italiaanse reactionaire krachten ontvingen hem met kreten als “Daar is de chef van de anarchisten.” Nogmaals, ik zeg dit hier om aan te dringen op het feit dat de politieagenten en magistraten weigerden te begrijpen dat er bij anarchisten noch nood, noch behoefte aan een chef is. In Italië werd hij vervolgd door de magistratuur en veroordeeld (ook al was hij onschuldig) tot een jarenlange gevangenisstraf. Zo werd hij uit het sociale leven gerukt, uit het militantisme en verwijderd van zijn kameraden. Hij kreeg gratie in maart 1974, op 44-jarige leeftijd. Deze gratie werd hem uiteraard pas op het einde van zijn veroordeling toegekend, na tussenkomsten van kameraden en enkele (zeldzame) politiekers die echt hebben geleden onder het fascisme en de gevangenis. Zijn moeder, in de tachtig, en zijn zeer zieke zus konden eindelijk hun Goliardo omhelzen.
Tijdens mijn gevangenschap ben ik ook de voormalige commandant van mijn partizanenformatie tegengekomen: Elio Wochiecevich. Ik zag hem terug in de bak van Porto Azzurro, waar hij tien jaar moest uitzitten (een straf die hij tot op de laatste dag uitzat) omdat hij door de politie en de magistratuur verantwoordelijk was gesteld voor een aanslag op een kazerne van de oproerpolitie in Carrara, kort na de oorlog.
In Porto Azzurro bleef Elio de fundamenten van zijn rebellie verdedigen, dezelfde fundamenten die hem ertoe gebracht hadden te gaan vechten in de bergen.

Tijdens mijn omzwervingen van gevangenis naar gevangenis ben ik ook meerdere keren Giovanni Mariga tegengekomen, de adjunct-commandant van de partizanenformatie “Elio”. Ik ben hem tegengekomen in Fossombrone, Pisa, Genua, Livorno en Porto Longone. Ik laat het woord aan Giovanni opdat hij zijn verhaal kan vertellen:

“Ik, Mariga Giovanni, geboren in Padua in 1899, was voor de Eerste Wereldoorlog niet geïnteresseerd in politiek. Ik herinner me dat ik voor de Grote Oorlog zondag als verdediger voetbalde bij de club van de Società Calcio Padova. Ik heb nooit iemand iets gevraagd tijdens mijn leven, en nog minder om oorlog te voeren, het is te zeggen, om mensen te leren slachten zonder de reden ervoor te kennen. Maar mijn klasse werd opgeroepen en dus ben ik met leeftijdsgenoten vertrokken. Ik ben naar de Piave gegaan en naar de regio van Trentin, daarna heb ik deelgenomen aan de bevrijding van Trieste.
Ik heb mijn dienst beëindigd in 1920. Ik herinner me dat mijn compagnie direct na de oorlog, terwijl ik nog bersagliere [korps van tirailleurs] was, ontbonden werd in Ancona, in de kazerne van villa Rei. Op een dag beslisten de generaal en de gouverneur om ons samen met andere geallieerde troepen naar Albanië te sturen om een revolte te onderdrukken. Toen we in de haven kwamen gaven de officieren ons het bevel in te schepen op de cargo. We hebben ons massaal omgekeerd en zijn naar de kazerne teruggekeerd De dagen voor de inscheping hadden enkele kameraden (zogenaamde anarchisten) Errico Malatesta de kazerne binnengebracht. Ze hadden hem verborgen in een geblindeerde wagen die instond voor de bevoorrading van de kantine. Vermomd als bersagliere – ondanks zijn 60 jaar – hield hij antimilitaristische toespraken: hij nodigde de troepen uit tot desertie en veroordeelde alle oorlogen.
Toen ik in 1920 terugkeerde naar Padua, ontmoette ik daar een anarchistische kelner uit Trieste. Hij zag me reageren tegen de fascisten die problemen zochten en gaf me boeken en pamfletten. Zo werd ik een anarchistisch militant en sindsdien heb ik zonder onderbreking gevochten tegen het fascisme. Als ik me niet vergis, heb ik tijdens de twintig jaar dictatuur, van 1922 tot 1943, bijna 16 jaar van mijn leven in de gevangenis gezeten. Mijn periodes achter de tralies gingen van minimum drie jaar tot maximum zes jaar.
Bij het begin van de gewapende weerstand werd ik door partizanen bevrijd uit het kasteel van Malaspina, waar ik mijn zoveelste straf uitzat. Tot 25 april 1945 ben ik bij hen onder de wapens gebleven in de bergen van Carrara. Net zoals Belgrado heb ik ook aan alle operaties van de formatie “Elio”, waarvan ik de adjunct-commandant was, deelgenomen. Feitelijk ben ik voor Pedrini bevrijd en heb ik dus langere tijd partizaan kunnen zijn. Uit eerlijkheid sta ik erop te verduidelijken dat ik vele operaties alleen of met kleine groepjes kameraden heb uitgevoerd terwijl andere groepen van de formatie er andere deden. Ik heb deelgenomen aan alle grote gevechten die de formatie tegen de nazifascisten gevoerd heeft; Belgrado heeft ze al opgesomd. Ik heb de Linea Gotica meerdere malen overgestoken, ik heb meerdere malen deelgenomen aan pogingen om Italiaanse, Russische en Engelse gevangenen te bevrijden die op het punt stonden door de Duitsers gedeporteerd te worden. Ik heb ook de gelegenheid gekregen om ouderen, vrouwen en kinderen van honger en repressailles te vrijwaren.
Op een dag vernam ik dat er een gevaarlijk koppel spionnen, de terreur van het hele land, aangekomen was in Carrara. Ik heb een plan uitgedokterd dat ons toeliet hen te verrassen. Een van de spionnen was een Italiaanse die al jaren in dienst was bij de Duitsers. Ze was een sergeante en door hen gedecoreerd met een briljanten kruis. Ze had tijdens haar carrière talrijke partizanen en antifascisten doen aanhouden waarvan het merendeel werd veroordeeld en gefusilleerd. Deze vrouw, sergeant en spionne, werd gezocht door het Nationale Bevrijdingscomité in heel Italië en alle bevrijdingscomités in de Staten die door de Duitsers bezet waren. Toen ze me zag, doorzag ze onmiddellijk mijn bedoelingen en trok haar wapen, maar ik was sneller en deed haar gerechtigheid met mijn Sten. Na deze gebeurtenis, die maar enkele momenten duurde, probeerden de andere vrouw en de aanwezige Duitsers in volle paniek te vluchten.
Ik heb me vaak vermomd als Duits soldaat. Verkleed als koerier, ben ik meerdere keren de controleposten gepasseerd die de Duitsers, de ‘echte’, regelmatig op de wegen oprichtten. Uiteraard werden deze operaties uitgevoerd met een militair voertuig. Dat werd bestuurd door een kameraad die zelfs als hij dood was zijn het stuur nog niet zou loslaten, ook al deed hij het vaak in zijn broek. Op een keer heb ik samen met andere kameraden (nog altijd vermomd) een colonne Duitsers tegengehouden op de Aurelia. Daar hebben we eveneens meerdere Italianen, waaronder een priester, bevrijd. In Gardiano de Garfagnana heb ik daarenboven de kans gehad om vier Russen van een zekere dood te redden.
Maar op een avond, enkele dagen na 25 april, kwamen er enkele individuen binnen in een herberg in Santo Stefano Magra. Er volgde een vuurgevecht waarbij twee personen werden gedood, waaronder een voormalig secretaris van de fascistische partij. Die secretaris was berucht omwille van zijn wreedheid tegenover antifascisten. Het volstaat te vermelden dat zijn bijnaam Rompiteste (“hoofdenbreker”) was. Die kerel liet de partizanen werkelijk alle hoeken van de kamer zien, zijn bijnaam kwam van de manier waarop hij van leer trok tegen de antifascisten uit de regio, voornamelijk anarchisten. Enkele dagen na het vuurgevecht, ben ik in een hinderlaag gelopen. Zij die er toen bij waren hebben verteld dat diegenen die met een machinegeweer op mij hebben geschoten (twee kogels zijn in het botweefsel van mijn schedel blijven steken) politieagenten in burger van het politiek bureau van de prefectuur waren dat in die tijd geleid werd door een zeer jonge commissaris, een zekere Dr. Mangano.
Er vond een proces plaats over het vuurgevecht in Santo Stefano Magra en ik was één van de vijf beklaagden. Net zoals de anderen heb ik verklaard dat ik niet bij de gebeurtenis betrokken was. Desondanks hebben ze ons allen veroordeeld tot 23 jaar gevangenis. Dat was de eerste stap van de burgerlijke magistratuur om de zaak te beklinken. Feitelijk was er geen enkel echt bewijs tegen mij, maar een anarchist is altijd een ideale schuldige, een voorbestemd slachtoffer wanneer het volk gerechtigheid doet aan iemand die haar verhongerd en gefolterd heeft.
Wat betreft het beroep had ik niet de minste centiem om een advocaat te betalen. Ik had reeds al het weinige dat ik had gegeven aan de advocaat die in eerste instantie voor mij had gepleit. Zelfs Flora, mijn gezellin, heeft me niet kunnen helpen omdat ze alles al onder hypotheek gebracht had om de kosten van het eerste proces te dekken. Kortom, zonder vertrouwensadvocaat werd ik in beroep veroordeeld tot levenslang terwijl de straf van de anderen verminderd werd. Enkele jaren later heb ik twee zinloze gratieverzoeken ingediend bij Saragat, de toenmalige president van de Republiek. Ik heb hem daarna twee lijnen geschreven om hem te ‘bedanken’, lijnen die als beledigingen moeten geklonken hebben, maar daarvoor moet hij ze natuurlijk wel begrepen hebben. De derde keer dat ik een gratieverzoek ingediend heb kreeg ik hulp van vele kameraden van Carrara en andere steden in Italië. Ik heb de gratie vooral bekomen dankzij de beslissende interventie van Sandro Pertini die intussen voorzitter van het parlement geworden was. Ik zou hier aan willen toevoegen dat hij volgens mij één van de zeldzame antifascisten is met een hoofdletter A. Toen ik uit de gevangenis kwam, heb ik aan Pertini beloofd me niet te wreken en niet te zoeken naar diegenen die mij in hinderlaag gelokt hadden.
In 1968 heb ik na 22 jaar gevangenisstraf mijn vrijheid herwonnen. Ik was 69 jaar. Ik denk dat de gratie mij vooral toegekend werd omwille van de verdiensten die ik als partizaan geleverd had. Toen ik thuiskwam, stelde ik vast dat ze mij, zonder dat ik iets gevraagd had, het Ridderkruis van Vittorio Veneto en een decoratie van de Geallieerden met een bewijsstuk van verdiensten hadden toegekend. Ik heb eveneens het voorstel van kolonel Rossi teruggevonden die me voordroeg voor een Gouden Medaille voor Moed omwille van de gevoerde strijd tijdens het Verzet. Dit was de tekst: “Voorstel om de hoogste beloning voor militaire moed toe te kennen aan de partizaan Mariga Giovanni (il Padovano), lid van de formatie “Elio” die door mij geleid werd tot aan de ondertekening van de Grondwet, om de volgende redenen: gezien de vaardigheid tot superieure moed op elk moment, gezien de constante trouw aan de ideeën van de Bevrijding, wist hij zich altijd en bij elke gelegenheid opmerkelijk te onderscheiden en verdient hij de bewondering van zij die verbonden waren met deze zaak; hij heeft twaalf keer de frontlijn overgestoken om individuele acties uit te voeren, die qua risico’s en belang niet minder waren dan het maximum. Tijdens de trieste dagen die volgden op het gevecht van Garfagnana, begaf hij zich voortdurend tussen de vijandelijke linies om zijn commandant en de Engelse majoor Oldan uit de omsingeling te bevrijden. Voor zijn acties op het slagveld heeft hij de hoogste beloning verdiend die in haar sublieme essentie een geschenk voor weinigen is, maar Hij was één van deze weinigen, zoniet de beste.
Fto. Il Comandante Militare Il Colonnello Rossi.”

Deze medaille, die ik niet gevraagd had net zoals ik de andere decoraties niet gevraagd had, is me nooit toegekend geweest. In plaats daarvan heb ik een officieel document gevonden van het district Padua waarop je kon lezen dat ik geen enkele decoratie verdiende aangezien ik tot levenslang veroordeeld was. Zoals ik al eerder zei, hebben medailles me nooit bevallen, en dus, in plaats van tijd te verliezen met ze op te eisen, heb ik een aangetekende brief gestuurd naar het ministerie om deze heren te vragen mij geen andere medailles meer toe te kennen.
Ik had veel problemen op te lossen toen ik thuiskwam. Ik was 69 jaar en had niets om van te leven. Gelukkig hadden ze net een wet gestemd volgens dewelke we recht hadden op een klein pensioen als ex-partizaan. Ik heb mijn aanvraag ingediend en afgewacht. Een tijd later werd ik opgeroepen om de commissie die verantwoordelijk was voor het toekennen van pensioenen aan ex-partizanen te helpen. De commissie was samengesteld uit een luitenant, een kapitein en een majoor van het leger. Tegenover hen: een berg dossiers en aanvragen die zij moesten evalueren en goedkeuren. Ze moesten eenvoudigweg uitzoeken of iemand al dan niet partizaan geweest was.
Ik heb ze naar mijn kunnen geholpen, er waren immers veel individuen geweest die in het Verzet gezeten hadden onder een oorlogsnaam. Daarom heb ik aan de commissie uitgelegd dat ik mijn mening kon geven op basis van een lijst van namen van gevechten, maar dat ik geen enkele bevestiging kon geven over diegenen die hun naam niet naast de data van hun burgerlijke status hadden geschreven.
Ik stelde voor om in ieder geval een ontmoeting te organiseren met de eventuele geweigerden om hen te kunnen herkennen.
Op het einde van de operatie vroeg de commissie mij of er naar mijn mening nog partizanen bestonden die hun aanvraag niet op tijd ingediend hadden of van wie de aanvraag nog steeds niet aangekomen was. Ik antwoordde dat er zeker en vast nog een partizaan was die ontbrak, en dat ik dat zelf was. Ze hebben mijn dossier heropend en gezegd dat het onvolledig was.
Feitelijk moest je in de aanvraag bewijzen dat je minstens zes maanden partizaan geweest was en met zoveel mogelijk details en referenties drie acties vermelden waaraan je deelgenomen had.
Dat was even slikken, want 6 maand is 6 maand, terwijl ik gedurende twee jaar partizaan was geweest en dat een fractie van een seconde volstaan had om te sterven.
Tijdens mijn werkdagen heb ik opgemerkt dat er in de dossiers van de gepensioneerden 500 personen waren die beweerden dat zij gerechtigheid gedaan hadden aan de Duitse spionne. Ik heb mijn aanvraag dus aangevuld en aan de commisie gezegd: “Als jullie geloven dat 500 mensen op hetzelfde moment gerechtigheid kunnen gedaan hebben aan één individu, en het is trouwens waar dat vele mensen de toelating hadden om deze operatie uit te voeren, dan denk ik dat voor jullie 500 of 501 niet veel zal uitmaken.”
Een beetje later heb ik op mijn beurt m’n pensioen gekregen waar ik nog steeds van leef.”

Een andere kameraad en vriend die ik meerdere keren tijdens mijn opsluiting tegengekomen ben, en die ik altijd met groot plezier begroet, was Giovanni Zava. Ik heb al gezegd dat hij samen met mij in de herberg in La Spezia was tijdens die fatale nacht in 1942. De democratische magistraten, afkomstig vanuit het verzet, hadden hem nog een nieuw delict aangewreven. Ze beschuldigden hem, samen met andere kameraden, van de moord op een voormalig federaal secretaris van de fascistische partij kort na de oorlog in Genua. Hij kreeg evenwel amnestie voor deze misdaad in 1949.

Ik ben Giovanni Zava, Goliardo Fiaschi en Giovanni Mariga nadien in Carrara tegengekomen, allemaal in vrijheid. Zava is iets minder dan een jaar in vrijheid, dus sinds 1974, na 31 jaar onrechtvaardige opsluiting als medaille voor zijn moed als partizaan. Hij heeft, net zoals ik, er nog een jaar en enkele maanden extra gezeten, want de magistratuur wilde de jaren van 1942 tot 1944 toen hij in de fascistische gevangenissen zat niet aftrekken van de straf.

Ik wil tenslotte nog verduidelijken dat er een grote kans bestaat dat, naast de vermelde kameraden die ik al kende en die ik meerdere malen in de gevangenis tegengekomen ben, nog steeds ex-partizanen in die hoedanigheid in de gevangenis zitten, anarchisten of niet.

“Het meest nobele deel
van de mensheid treedt binnen
in de hel van het leven.
De anderen blijven
op de drempel staan
en verwarmen zich.”

Hebbel

(1) Het gaat hier over Luis Agustín Vicente. Deze gebeurtenissen worden kort vermeld door Antonio Téllez Solá in Sabaté: Guérilla urbaine en Espagne (1945-1960), ed. Repères-Silena, Toulouse, 1990, p. 256-257, en uitvoeriger in Antonio Téllez, Guerilla urbaine: Facerías, ed. Ruedo Iberico, Paris, 1974. Merk op dat de banden tussen José Lluis Facerías en Italië veel verder gaan dan de ontmoeting met Goliardo Fiaschi, aangezien hij in dit land verbleef onder de naam Alberto van 1952 tot 1957. Bovenop zijn auto-financieringsactiviteiten en aanslagen, was hij bijvoorbeeld betrokken bij de hulp aan gewetensbezwaarden, heeft hij de Anarchistische Federatie in Genua gesteund, heeft hij de krant Lotta Anarchica opgericht, heeft hij bijgedragen aan de redactie van Quaderni del Militante, internationale bijeenkomsten georganiseerd en anarchistische klassiekers vertaald.

Rest van Belgrado Pedrini

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License